ECLI:NL:RBROT:2022:8210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/713 / FT EA 22/714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 11 augustus 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van haar huurwoning, nadat de rechtbank op 24 juni 2022 een vonnis had uitgesproken tot ontruiming. Verzoekster ontving een Participatiewet-uitkering en had haar huurbetalingen hervat, maar had een huurachterstand van € 4.438,80 opgebouwd. De rechtbank heeft op 1 september 2022 de zitting gehouden, waarbij verweerster, Investe Participations C.V., niet ter zitting verscheen maar wel een verweerschrift indiende. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een bedreigende situatie voor verzoekster, wat noodzakelijk is voor de toewijzing van de voorlopige voorziening. De rechtbank concludeerde dat verzoekster voldoende inkomsten had om de huur te betalen en dat het belang van verzoekster om in haar woning te blijven zwaarder woog dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder voorwaarden dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg zij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 7 september 2022
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 11 augustus 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening.
In de oproepingsbrief van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 1 september 2022.
Ter zitting van 1 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer M. Madja, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Mevrouw mr. A.H.M. Haerkens, werkzaam bij SWG Advocaten B.V. heeft namens Investe Participations C.V., gevestigd te Rosmalen (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft in haar verweerschrift te kennen gegeven dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift vermeld dat zij een Participatiewet-uitkering ontvangt ter hoogte van € 1.037,12. Haar inkomen is voldoende om de huur van € 558,40 mee te voldoen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de huurbetalingen vanaf januari 2022 heeft hervat. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat budgetbeheer reeds is opgestart en dat de betalingen van de huurpenningen met ingang van de huur van september 2022 door budgetbeheer zullen worden voldaan.

3..Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift de rechtbank verzocht het verzoek af te wijzen. Verweerster voert hiertoe – kort samengevat – aan dat verzoekster een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 4.438,80, wat neerkomt op acht volledige maandverplichtingen. De huurachterstand is na het vonnis van de kantonrechter van 24 juni 2022 niet ingelopen. Bovendien mocht verweerster, ondanks toezeggingen van schuldhulpverlening, niet tijdig een betaalvoorstel ontvangen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een bedreigende situatie. Verzoekster heeft een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 5 juli 2022 overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 juli 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster. Deze ontruiming is wegens omstandigheden niet doorgegaan, maar uit de bijlagen bij het verzoekschrift blijkt dat verweerster voornemens is om op 8 september 2022 over te gaan tot ontruiming. Dit wordt bevestigd in het verweerschrift.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 24 juni 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft met haar Participatiewet-uitkering van € 1.037,12 voldoende inkomsten om de maandelijkse huur van € 558,40 te voldoen. Verzoekster heeft bovendien verklaard dat zij de lopende huur vanaf januari 2022 weer voldoet. Schuldhulpverlening heeft voorts budgetbeheer opgestart en met ingang van september 2022 heeft budgetbeheer de betalingen voor de vaste lasten overgenomen. Ter zitting is door de schuldhulpverlener gesteld dat de huur van september 2022 al was voldaan door budgetbeheer. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 24 juni 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.