ECLI:NL:RBROT:2022:8216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) behandeld. Eiseres had verzocht om een WIA-uitkering, maar verweerder had bepaald dat zij met ingang van 3 mei 2021 geen recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld.

Eiseres, die als productiemedewerker in de tuinbouw werkte, had zich op 6 mei 2019 ziek gemeld. Na een periode van ziekte ontving zij een Ziektewet-uitkering. In februari 2021 vroeg zij om een WIA-uitkering, maar na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige concludeerde verweerder dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen en dat zij niet geschikt was voor de geduide functies vanwege haar medische situatie en persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beperkingen correct zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de door verweerder geduide functies binnen de mogelijkheden van eiseres vallen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% is vastgesteld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder om haar met ingang van 3 mei 2021 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Verweerder heeft dat besluit genomen op 19 mei 2021. Met het bestreden besluit van 5 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij zijn beslissing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door tolk [naam], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerker tuinbouw. Op 6 mei 2019 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld, waarna verweerder haar bij besluit van 17 mei 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Op 10 februari 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om haar in aansluiting op de toepasselijke wachttijd een Wet WIA-uitkering toe te kennen.
2.1.
Eiseres is in verband met haar aanvraag op 21 april 2021 op het spreekuur van een arts verschenen. De arts heeft in zijn rapportage van 29 april 2021, die is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, toegelicht dat eiseres bekend is met rugpijnklachten en klachten aan de benen na een herniaoperatie en dat zij al voor de ziekmelding van mei 2019 een wachttijd heeft volbracht. Zij heeft toen geen uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd, omdat ze weer wilde werken. Uiteindelijk kwam zij te werken in een kas, waarna zij zich opnieuw met dezelfde klachten moest ziekmelden. Eiseres is voor deze klachten niet onder behandeling. Eiseres is verder bekend met artrose aan beide handen en heeft last van incontinentie en galstenen. Deze klachten leiden tot arbeidsbeperkingen. Eiseres is volgens de arts beperkt voor fysiek belastende activiteiten als klimmen, tillen, dragen, lang lopen en lang staan. Ook dient er een toilet in de buurt te zijn. Eiser beschikt zodoende over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, aldus de arts. Deze mogelijkheden en beperkingen heeft de arts neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 april 2021.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft hierna in zijn rapportage van 19 mei 2021 op basis van de FML en na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), receptionist en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) geduid. Daarnaast zijn de volgende aanvullende functies geduid: telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) en telefonisch verkoper (outbound). Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) verdiend kan worden is 6,04% lager dan het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 19 mei 2021 bepaald dat eiseres met ingang van 3 mei 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3.1.
In het kader van de heroverweging van het besluit van 19 mei 2021 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. In de rapportage van 27 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de door de primaire arts aangegeven beperkingen aansluiten bij de aanwezige medische gegevens en de bevindingen uit onderzoek. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat bij het lichamelijk onderzoek van de arts geen duidelijke beperkingen werden gevonden met betrekking tot de beweeglijkheid van de rug. Daarnaast kan bij het vaststellen van de belastbaarheid geen rekening worden gehouden met niet-medische factoren, zoals de zorg voor gezinsleden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog toegelicht dat de normaalwaarden in het CBBS geen weergave zijn van het functioneren van een verzekerde voordat hij ziek wordt, maar een weergave van het functioneren waartoe een gezonde persoon in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat wordt geacht. Deze normaalwaarden liggen daarom vaak al op een vrij laag niveau. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog toegelicht dat medische omstandigheden die zich na de te beoordelen datum, 3 mei 2021, hebben voorgedaan niet relevant zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen aanleiding gezien om van de bevindingen en de conclusie van de primaire arts af te wijken.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapportage van 3 januari 2022 aanleiding gezien de drie eerder geduide functies receptionist, telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) en telefonisch verkoper (outbound) te laten vervallen, omdat zij voor die functies de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Hiervoor heeft hij drie nieuwe functies geduid, te weten: productiemedewerker textiel, assemblagemedewerker besturingskasten en panelen en wikkelaar. De overige functies zijn wel gehandhaafd. Het loon dat met de mediaanfunctie (nu die van productiemedewerker textiel) verdiend kan worden is 1,53% lager dan het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd.
3.3.
Verweerder heeft hierna met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bestreden besluit genomen.
4. Eiseres voert in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer gewicht aan haar klachten had moeten toekennen. Zij ziet daarbij niet in waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen urenbeperking heeft aangenomen, omdat de zorg voor twee kinderen haar energetische beperkingen oplevert. Zij meent ook dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende informatie bij haar behandelaars heeft opgevraagd. Eiseres acht zich vanwege haar klachten en beperkingen, haar lage opleidingsniveau, haar matige computervaardigheid en haar zeer matige beheersing van de Nederlandse taal niet geschikt voor de geduide functies. Ook overigens is volgens eiseres in de geduide functies sprake van een overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid.
5.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is volgens artikel 5 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 3 mei 2021 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast deelgenomen aan de hoorzitting en heeft rekening gehouden met de beschikbare medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd, wijst niet op het tegendeel. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) mag een verzekeringsarts in principe varen op zijn eigen oordeel. Een verzekeringsarts is niet gehouden aanvullende informatie bij de behandelaars op te vragen, indien hij meent dat zich in het dossier al voldoende informatie bevindt om tot een oordeel te komen. Die situatie doet zich hier voor, zo begrijpt de rechtbank. Het stond eiseres verder zelf vrij om nieuwe medische gegevens te verstrekken. Niet is gebleken dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt.
6.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en dat per datum in geding, zijnde 3 mei 2021, meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de rapportage van 27 december 2021, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1., volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de klachten van eiseres en de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportage van de primaire arts. Het enkele standpunt van eiseres dat aan haar klachten onvoldoende gewicht is toegekend, biedt de rechtbank, bij gebrek aan verdere (medische) informatie, geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zorg voor kinderen geen deel uitmaakt van de medische beoordeling.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld.
6.4.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapportage van 3 januari 2022. Daarin heeft deze toegelicht dat eiseres beschikt over opleidingsniveau VMBO en dat op dit punt bij de geduide functies geen sprake is van overschrijding van de opleidingseis. Ook gelden er voor de functies geen specifieke eisen voor computervaardigheden. Voor zover eiseres nog gronden heeft gericht tegen de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) zijn die gronden slechts een herhaling van de gronden uit de bewaarprocedure. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 3 januari 2022 inzichtelijk toegelicht waarom die gronden niet slagen. De rechtbank is tot slot niet gebleken dat de belastbaarheid van eiseres in de functie productiemedewerker textiel op het punt van zitten of staan wordt overschreden. Eiseres heeft dat overigens ook op geen enkele wijze nader gemotiveerd.
6.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies van 1,53% aan verdienvermogen te zien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder met ingang van 3 mei 2021 dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.