In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) behandeld. Eiseres had verzocht om een WIA-uitkering, maar verweerder had bepaald dat zij met ingang van 3 mei 2021 geen recht had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld.
Eiseres, die als productiemedewerker in de tuinbouw werkte, had zich op 6 mei 2019 ziek gemeld. Na een periode van ziekte ontving zij een Ziektewet-uitkering. In februari 2021 vroeg zij om een WIA-uitkering, maar na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige concludeerde verweerder dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen en dat zij niet geschikt was voor de geduide functies vanwege haar medische situatie en persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beperkingen correct zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de door verweerder geduide functies binnen de mogelijkheden van eiseres vallen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% is vastgesteld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.