ECLI:NL:RBROT:2022:8218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van eiseres voor eigen arbeid in het kader van de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) beoordeeld. Eiseres, die werkzaam was als productiemedewerker tuinbouw, had zich op 6 mei 2019 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na een verzoek om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een daaropvolgend besluit van verweerder, werd eiseres geschikt geacht voor haar eigen werk. Verweerder besloot op 13 september 2021 dat eiseres met ingang van 16 juni 2021 geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om ten minste 65% van haar maatmaninkomen te verdienen in verschillende functies.

De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank concludeert dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts een juist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. De rechtbank oordeelt dat eiseres op 16 juni 2021 terecht geschikt is geacht voor haar eigen arbeid, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria voor geschiktheid in het kader van de Ziektewet. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep, indien zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder om haar met ingang van 16 juni 2021 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Verweerder heeft daartoe bij besluit van 13 september 2021 besloten omdat zij geschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Met het bestreden besluit van 5 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij zijn beslissing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door tolk [naam], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerker tuinbouw. Op 6 mei 2019 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld, waarna verweerder haar bij besluit van 17 mei 2019 een ZW-uitkering heeft toegekend. Op 10 februari 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om haar in aansluiting op de toepasselijke wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
2.1.
Verweerder heeft hierna met het besluit van 19 mei 2021 bepaald dat eiseres met ingang van 3 mei 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Verweerder heeft daartoe besloten omdat uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat eiseres met algemeen geaccepteerde arbeid in staat is om ten minste 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. In dat verband is eiseres geschikt bevonden voor de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), receptionist textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel), telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) en telefonisch verkoper (outbound). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 25 juni 2021 een eerder recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voortgezet.
2.2.
Eiseres heeft zich hierna op 16 juli 2021 met ingang van 16 juni 2021 opnieuw ziek gemeld.
3.1.
Eiseres is in verband met haar ziekmelding op 13 september 2021 op het spreekuur van een verzekeringsarts verschenen. In zijn rapportage van diezelfde datum heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiseres bekend is met galstenen en kampt met buikklachten. Op aanraden van de WIA-arts heeft eiseres een huisarts verzocht, waarna verder onderzoek is verricht, waaronder een gastroscopie. Deze liet geen maagafwijkingen zien. Eiseres gebruikt zo nodig Tramadol en zal voor de galstenen nog worden geopereerd. De overige klachten aan rug en handen zijn ongewijzigd gebleven. De verzekeringsarts heeft daarom geconcludeerd dat eiseres niet verkeert in de situatie waarin geen sprake is van benutbare mogelijkheden. Gezien de aanwezige gegevens wordt geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres niet wezenlijk anders is dan bij de Wet WIA-beoordeling. De verzekeringsarts heeft eiseres op 16 juni 2021 dan ook (doorlopend) geschikt geacht voor de maatgevende arbeid, zijnde ten minste een van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 13 september 2021 bepaald dat eiseres met ingang van 16 juni 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4.1.
In het kader van de heroverweging van het besluit van 19 mei 2021 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. In de rapportage van 27 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen aanleiding bestaat om van de bevindingen en de conclusie van de primaire arts af te wijken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 3 januari 2022 wel aanleiding gezien de eerder geduide functies receptionist, telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) en telefonisch verkoper (outbound) te laten vervallen. Hiervoor heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter drie nieuwe functies geduid, te weten: productiemedewerker textiel, assemblagemedewerker besturingskasten en panelen en wikkelaar. Op basis van die functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres nog steeds in staat is om ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.2.
Hierna heeft de heroverweging van het besluit van 13 september 2021 plaatsgevonden. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 4 januari 2022 toegelicht dat het medische beeld van eiseres op 16 juni 2021 niet wezenlijk anders was dan op 3 mei 2021. De in het kader van de Wet WIA-beoordeling aangenomen beperkingen waren op 16 juni 2021 aldus niet anders. Eiseres was op die datum daarom ook nog geschikt voor ten minste een van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies, bijvoorbeeld: productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel of wikkelaar. Met verwijzing naar de bevindingen en conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapportage van 3 januari 2022 overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in die functies de activiteiten waarvoor eiseres beperkt is niet of slechts in geringe mate aan de orde komen, zodat er geen aanleiding is om van de conclusie van de primaire verzekeringsarts af te wijken. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat medische omstandigheden die zich na de te beoordelen datum, 16 juni 2021, hebben voorgedaan, niet relevant zijn.
4.3.
Verweerder heeft hierna met het besluit van 5 januari 2022 het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 mei 2021 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROT 22/793. Met het bestreden besluit is verweerder eveneens bij de afwijzing van de aanvraag om een ZW-uitkering gebleven.
5. Eiseres voert in beroep aan dat zij ten onrechte geschikt is geacht voor een van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies. Daarvoor heeft zij de gronden van beroep tegen de Wet WIA-uitkering herhaald en ingelast.
6. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
Een uitzondering doet zich voor wanneer de verzekerde, na het volbrengen van de voor hem toepasselijke wachttijd op grond van de Wet WIA, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in ander werk is hervat. In dat geval geldt als "zijn arbeid": de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA.
7. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring gaat het in een geval als hier aan de orde uitsluitend om de vraag of de betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek door de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en op de hoorzitting, alsmede op medische informatie. Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
7.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. Bij uitspraak van heden, zaaknummer ROT 22/793, heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het kader van de Wet WIA verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig is geweest, dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie per 3 mei 2021, dat de functionele mogelijkheden correct zijn vastgesteld en dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk is gemotiveerd waarom eiseres geschikt is voor de in dat kader geduide functies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 4 januari 2022, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 4.2., verder op inzichtelijke wijze toegelicht waarom op 16 juni 2021, de hier te beoordelen datum, geen sprake was van een wezenlijk ander medisch beeld dan op 3 mei 2021. Met de enkele verwijzing naar de gronden tegen het Wet WIA-besluit biedt eiseres, bij gebrek aan een verdere medische onderbouwing, de rechtbank geen aanknopingspunten om aan die conclusie te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook inzichtelijk gemotiveerd, mede op basis van de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 januari 2022, waarom eiseres op 16 juni 2021 nog altijd geschikt was voor ten minste één van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies.
7.3.
Het voorgaande leidt daarom tot het oordeel dat verweerder eiseres op 16 juni 2021 terecht (doorlopend) geschikt heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid, zijnde één van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.