ECLI:NL:RBROT:2022:8219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/1466
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en herziening besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering behandeld. Eiser had verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar zijn aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op basis van het ontbreken van bewijs van ziekte of gebrek op de relevante datum, 6 april 2007. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet als arbeidsongeschikt was aangemerkt en dat er wel degelijk sprake was van ziekte of gebrek als gevolg van een bedrijfsongeval in 2005. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de overgelegde medische gegevens niet relevant zijn voor de datum in geding en dat er geen objectieve medische gegevens beschikbaar waren die de claim van eiser konden onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen en het verzoek om herziening van het besluit van 7 september 2020 terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. F.J. Wongsokario-Nojotaroeno).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen twee beslissingen van verweerder. De eerste van die twee betreft de beslissing om eiser met ingang van 6 april 2007 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Verweerder heeft dat besluit genomen op 7 september 2020. Met het besluit van 25 augustus 2021, de tweede beslissing, heeft verweerder besloten dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven voor een andere beslissing dan die van 7 september 2020. Met het bestreden besluit van 10 februari 2022 op de bezwaren van eiser is verweerder bij zijn beslissingen gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder was met kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft verweerder op 11 maart 2020 verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na van eiser verkregen informatie, waarin 8 april 2005 als eerste dag van arbeidsongeschiktheid is opgegeven, heeft verweerder de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een Wet WIA-uitkering.
2.1.
Eiser is in verband met zijn aanvraag op 3 augustus 2020 op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen. In zijn rapportage van 3 september 2020 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiser in oktober 2004 een ongeval met de fiets zou hebben meegemaakt en per 23 maart 2005 werkzaam was als bezorger voor 40 uur per week. Op 8 april 2005 zou eiser zich ziek hebben gemeld na een bedrijfsongeval. Tijdens het spreekuurcontact kon eiser niet duidelijk aangegeven wat hij precies heeft doorgemaakt, ook niet welke behandelingen hij heeft gevolgd. Ook het summiere lichamelijke onderzoek bracht geen duidelijkheid. Omdat eiser bij zijn aanvraag geen informatie heeft verstrekt, heeft de verzekeringsarts contact opgenomen met de huisarts. Omdat eiser pas een jaar bij deze huisarts stond ingeschreven, had die huisarts echter niet de beschikking over medische gegevens uit de relevante periode. De verzekeringsarts heeft daarom geconcludeerd dat niet kan worden beoordeeld of er bij einde wachttijd (6 april 2007) sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 7 september 2020 bepaald dat eiser met ingang van 6 april 2007 geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat niet is gebleken dat op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag sprake was van ziekte of gebrek en dus ook niet of sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg daarvan.
2.3.
Eiser heeft hierna bij brief van 16 maart 2021 verschillende medische gegevens verstrekt, waaronder informatie van een huisarts van 19 mei 2020, en toegelicht waarom hij het niet eens is met het eerdere besluit. Bij brief van 8 april 2021 heeft eiser verweerder nog een toelichting gegeven en aanvullende vragen gesteld. Bij brief van 6 juli 2021 heeft eiser zijn aanvraag om een uitkering herhaald en aanvullende medische gegevens uit de periode 2019-2021 overgelegd. Met het besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder bepaald dat deze gegevens geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren die aanleiding kunnen geven voor herziening van het eerdere besluit van 7 september 2020.
2.4.
Bij brief van 4 augustus 2021 heeft eiser verweerder te kennen gegeven dat hij geen reactie heeft gehad op zijn vragen van 8 april 2021 en zijn verzoek herhaald dat hij als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Bij brief van 18 augustus 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig zou hebben beslist op zijn verzoek om een Wet WIA-uitkering. Bij brief van 23 augustus 2021 heeft verweerder eiser gemeld dat hij geen dwangsom verschuldigd is, omdat met het besluit van 7 september 2020 al op zijn verzoek is beslist.
2.5.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van het herhaalde verzoek beoordeeld of er inmiddels sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven het besluit van 7 september 2020 te herzien. In zijn rapportage van 25 augustus 2021 heeft hij toegelicht dat de beschikbare informatie, waaronder informatie van huisarts Wuts van 5 augustus 2021 en de fysiotherapeut van 20 april 2021, geen nieuwe feiten en omstandig-heden opleveren, omdat die informatie niet ziet op de arbeidsongeschiktheidsclaim. Zodoende kan nog altijd niet worden beoordeeld of er per einde wachttijd (6 april 2007) sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek.
2.6.
Verweerder heeft daarom met het besluit van 25 augustus 2021 bepaald geen aanleiding te zien om het besluit van 7 september 2020 te herzien.
2.7.
Eiser heeft vervolgens op 6 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 september 2020, dat hij pas met de brief van 23 augustus 2021 zou hebben ontvangen. Verweerder heeft gelet op deze omstandigheden het bezwaar mede aangemerkt als te zijn gericht tegen het besluit van 25 augustus 2021.
3.1.
In het kader van de heroverweging van de besluiten van 7 september 2020 en 25 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. In zijn rapportage van 2 februari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de primaire verzekeringsarts in zijn rapportage van 3 september 2020 terecht heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat er per einde wachttijd (6 april 2007) sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat eiser geen informatie heeft verstrekt en dat het inwinnen van informatie bij de behandelend sector door de primaire verzekeringsarts ook geen informatie heeft opgeleverd over de medische situatie van eiser op die datum. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de primaire verzekeringsarts in zijn rapportage van 25 augustus 2021 terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor herziening van het besluit van 7 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat de beschikbare informatie, waaronder een brief van huisarts Raja van 19 mei 2020, een MRI-scan van november 2020, een brief van huisarts [naam] van 20 januari 2021, een brief van de fysiotherapeut van 20 april 2021 en verschillende verwijzingen van zorgverleners van 2021, evenmin zien op de te beoordelen datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen aanleiding gezien om van de bevindingen en conclusies van de primaire verzekeringsarts af te wijken.
3.2.
Verweerder is daarom met het bestreden besluit van 10 februari 2022 bij zijn eerdere beslissingen gebleven.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er per 8 april 2005 geen sprake is van ziekte of gebrek. Daarnaast is er volgens eiser ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiser heeft erop gewezen dat hij in 2005 een bedrijfsongeval heeft meegemaakt en sindsdien kampt met schade aan zijn bekken, pijn aan zijn benen en schouder, en last heeft van impotentie en incontinentie. Daarnaast stelt eiser ook psychische klachten te hebben. Ter onderbouwing hiervan heeft hij naar de al overgelegde informatie verwezen. Daarnaast heeft eiser gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode van 3 maart 2022 tot en met 31 mei 2022 in Suriname heeft verbleven voor alternatieve geneeswijzen. Verder heeft eiser nog verklaringen van zijn huisarts uit 2021 en 2022 en een poliklinisch recept van 7 juni 2022 overlegd, alsmede een verslag van een oesofago-gastro-duodenoscopie van 16 juni 2022, een verslag van de radioloog van 17 juni 2022, een brief van de MDL-arts van 23 juni 2022, een brief van de afdeling radiologie van het Maasstad Ziekenhuis van 4 juli 2022, en brieven van het gezondheidscentrum Beverwaard van 7 juli 2022 en 14 juli 2022. Eiser heeft de rechtbank tot slot verzocht zo nodig een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is volgens artikel 5 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank dient eerst te beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat niet is gebleken van ziekte of gebrek per einde van de wachttijd, 6 april 2007.
6.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast bij de (telefonische) hoorzitting aanwezig geweest en heeft rekening gehouden met de in bezwaar verkregen medische informatie afkomstig van de behandelend sector. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn om te concluderen dat per 6 april 2007 sprake was van ziekte of gebrek. Eiser stelt weliswaar dat sprake is geweest van ziekte of gebrek als gevolg van een bedrijfsongeval in april 2005, maar objectieve medische gegevens die dat onderbouwen waren ten tijde van het onderzoek van 3 augustus 2020 niet beschikbaar, ook niet na navraag van de verzekeringsarts bij de behandelend sector. De gegevens over een alternatieve behandeling in Suriname in de periode van 3 maart 2022 tot en met 31 mei 2022 zien evenmin op de hier te beoordelen datum. Datzelfde geldt voor de overige stukken die eiser in beroep heeft overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat in zijn aanvullende rapportages van 18 juli en 3 augustus 2022 ook nog benadrukt. Voor zover de brief van gezondheidscentrum Beverwaard van 14 juli 2022 wel ziet op de periode in 2005, ziet de rechtbank geen reden voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat die toelichting dusdanig summier is dat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van ziekte of gebrek op de datum in geding. Gelet op het hiervoor overwogene en gelet op het feit dat de datum in geding reeds meer dan 15 jaar geleden is, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
6.3.
Uit het voorgaande volgt daarom dat verweerder eiser met ingang van 6 april 2007 terecht geen Wet WIA-uitkering heeft toegekend.
7. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder het besluit van 7 september 2020 terecht niet heeft herzien, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
7.1.
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:926, volgt dat, in een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Eerst als sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden kan de vraag aan de orde komen of het besluit waarvan wordt gevraagd terug te komen onjuist is en of van dit besluit zou moeten worden teruggekomen.
7.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden in voornoemde zin. In dit verband ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch oordeel dat de overgelegde medische gegevens niet zien op eerder genoemde te beoordelen datum, maar op de periode 2019-2021. Voor zover eiser ook in dit kader heeft verwezen naar de in beroep overgelegde informatie geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad dat hiermee geen rekening kan worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:455). Dit betekent dat de door eiser in beroep overgelegde informatie in dit verband buiten beschouwing wordt gelaten.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek om terug te komen van het besluit van 7 september 2020 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb terecht heeft afgewezen. De rechtbank ziet in wat er over en weer is aangevoerd verder geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.