ECLI:NL:RBROT:2022:8220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/2005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid en recht op WIA-uitkering van een werknemer na bedrijfsongeval

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) behandeld. Eiser, die als pijpfitter werkzaam was, had zich op 11 juni 2018 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Verweerder weigerde deze uitkering met het argument dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank beoordeelt of deze beslissing terecht was. Eiser had psychische klachten en fysieke beperkingen, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de belastbaarheid van eiser correct hebben vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% juist is en dat eiser geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. I. Correljé),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. F.J. Wongsokario-Nojotaroeno).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem met ingang van 8 juni 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Verweerder heeft dat met het besluit van 31 augustus 2021 bepaald. Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en diens gemachtigde. De gemachtigde van verweerder was met kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is werkzaam geweest als pijpfitter. Hij heeft zich op 11 juni 2018 ziek gemeld voor zijn arbeid, waarna verweerder hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Op 4 maart 2020 heeft eiser verweerder verzocht om hem in aansluiting op de toepasselijke wachttijd een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
2.1.
Eiser heeft in verband met zijn aanvraag op 9 april 2020 met een arts gesproken. In zijn rapportage van 13 april 2020, die is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft de arts toegelicht dat eiser op 8 juni 2018 een bedrijfsongeval heeft gehad, waaraan hij schouderklachten heeft overgehouden. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling werd eiser volledig arbeidsongeschikt geacht vanwege een operatie op 20 mei 2019. Tijdens het telefonisch onderzoek is echter gebleken dat er geen operatie gepland was, maar een conservatieve behandeling. Na een second opinion is eiser vanaf augustus 2019 op een wachtlijst geplaatst om alsnog te worden behandeld, aldus de arts. De psychische klachten waar eiser mee kampt en waarvoor hij al langer adequaat wordt behandeld, lijken nu mee te vallen. Verder lijkt er ook een gedragsmatige component, die niet aan gedrag of ziekte te wijten is, mee te spelen in zijn ervaren onvermogen om iets te kunnen. De arts acht deze bevindingen echter onvoldoende om tot een gewogen conclusie te kunnen komen. Volgens de arts is daarvoor aanvullende informatie nodig, onder andere over klachten aan de rechterschouder en het door de orthopedisch chirurg gevoerde beleid. Verder is de ernst van een nekhernia ook nog niet geheel duidelijk. Een aanvullend lichamelijk onderzoek zal meer duidelijkheid moeten geven over de belastbaarheid, aldus de arts. De arts heeft daarom aanleiding gezien aanvullende informatie bij de behandelaars van eiser op te vragen en eiser nog op te roepen voor een spreekuurcontact.
2.2.
Nadat de arts informatie heeft ontvangen van de orthopedisch chirurg en de neuroloog, heeft op 22 juli 2021 een spreekuurcontact met eiser plaatsgevonden. In zijn rapportage van 16 augustus 2021, die is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft de arts toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie volgt dat er een grote discrepantie bestaat tussen de door eiser ervaren klachten en wat medisch is geobjectiveerd. Die inconsistentie blijkt ook enigermate uit het de door de arts verrichte lichamelijk onderzoek. Omdat er nog geen operatie heeft plaatsgevonden blijft eiser volgens de arts gefixeerd op zijn ervaren onvermogen tot belasting. Eiser voldoet in dit verband volgens de arts echter niet aan de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Eiser beschikt zodoende over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De arts acht eiser beperkt voor stresserende werkzaamheden, conflicthantering en emotieregulatie. Daarnaast wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van grove trilling op de wervelkolom en schouders, het dragen van zware lasten op de rug en schouders, het duwen en trekken, tillen en dragen tijdens het werk, lopen en staan tijdens het werk, traplopen, klimmen en het boven schouderhoogte actief zijn. Tot slot is eiser wegens medicatiegebruik beperkt voor werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig autorijden. Deze mogelijkheden en beperkingen heeft de arts neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 augustus 2021.
2.3.
De arbeidsdeskundige heeft hierna in zijn rapportage van 25 augustus 2021 op basis van de FML en na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de functies van productiemedewerker textiel, geen kleding, textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) en monteur printplaten geduid. Daarnaast zijn de volgende aanvullende functies geduid: wikkelaar (nieuw en revisie) en inpakker (handmatig). Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) verdiend kan worden, is 23,81% lager dan het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd.
2.4.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 31 augustus 2021 bepaald dat eiser met ingang van 8 juni 2020 geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3.1.
In het kader van de heroverweging van het besluit van 31 augustus 2021 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. In de uitgebreide rapportage van 2 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de schouderklachten op de datum in geding, 8 juni 2020, voornamelijk voortkwamen uit het peesletsel als gevolg van het bedrijfsongeval. Die klachten traden dan vooral op bij het heffen van de arm boven schouderhoogte. Het beeld van een frozen shoulder was niet meer zo aanwezig, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit informatie van de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts blijkt verder dat eiser op de datum in geding onder behandeling was van die praktijkondersteuner voor zijn psychische klachten. Verder werd hij in een lage frequentie behandeld voor zijn rughernia, die in oktober 2019 werd vastgesteld. Ook van de rughernia ondervond eiser klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het dan ook plausibel dat er op de datum in geding beperkingen golden vanwege fysieke en psychische klachten. De door de primaire arts vastgestelde beperkingen voor de fysieke klachten zijn in lijn met de bevindingen. Wat betreft de psychische klachten komt niet een wezenlijk ander beeld naar voren dan bij onderzoek door de primaire arts. Wel ging de primaire arts nog uit van een andere diagnose. Uit de toelichting van eiser en zijn behandelaar blijkt dat thans een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en dwangstoornis zijn vastgesteld. Uit die toelichting volgt verder dat enige aanvulling op de beperkingen voor de psychische klachten wenselijk is. Eiser is in dit verband gebaat bij een beperking voor nachtdiensten, contact met klachten en leidinggeven. Daarnaast is eiser als gevolg van zijn angst en dwanghandelingen bij putten beperkt voor werk (direct) bij putten. Deze wijzigingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 2 maart 2022. Dat eiser volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht vanwege zijn psychische klachten, volgt de verzekeringsarts dus niet. Ook overigens bestaat daar, gelet op de uitzonderingssituaties in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), volgens hem geen aanleiding voor. In zoverre heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om van het medisch oordeel van de primaire arts af te wijken.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapportage van 15 maart 2022, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen als verwoord in de nieuwe FML, aanleiding gezien de eerder geduide functies te handhaven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zodoende geen aanleiding gezien om van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige af te wijken.
3.3.
Verweerder heeft hierna met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bestreden besluit genomen.
4. Eiser voert in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten als gevolg van een PTSS, dwangstoornis en depressie en zijn klachten als gevolg van een hernia. De enkele aanvullende beperking voor direct contact met putten vindt hij niet voldoende. Eiser meent dat indien aan zijn aandoeningen meer gewicht was gegeven de uiteindelijke mate van arbeidsongeschiktheid hoger zou komen te liggen dan nu het geval is, waarmee recht gedaan zou worden aan zijn situatie. Eiser heeft hierbij verwezen naar het onderzoeksrapport “claimbeoordeling WIA bij psychische problematiek” van 15 oktober 2018, waarin verbeteringen worden voorgesteld voor de beoordeling van verzekerden met psychische klachten. In dit verband heeft eiser erop gewezen dat hij zware medicatie gebruikt, waardoor zijn denken niet helder is en zijn concentratie wordt beïnvloed. Dat hij slechts beperkt wordt voor autorijden en werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico, vindt hij onvoldoende. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser nog zijn medisch dossier van de huisarts overgelegd en een verklaring van de orthopeed waaruit blijkt dat een operatie aan de schouder is aangewezen als zijn geestelijke toestand dat aankan. Eiser heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is en de geduide functies niet kan verrichten. Daarbij heeft hij er nog op gewezen dat in een functie ook met machines moet worden gewerkt, wat tegenstrijdig is met de in dat verband gestelde beperking.
5.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is volgens artikel 5 van de Wet WIA degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 8 juni 2020 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en de bevindingen uit eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast deelgenomen aan de hoorzitting en heeft rekening gehouden met de beschikbare medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser en dat per datum in geding, zijnde 8 juni 2020, meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de rapportage van 25 februari 2022, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1., volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig rekening heeft gehouden met de klachten van eiser, die deze in beroep heeft herhaald, en de beschikbare medische gegevens. Op inzichtelijke wijze is gemotiveerd op welke punten eiser beperkt is te achten en op welke punten niet. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, anders dan eiser veronderstelt, niet alleen een aanvullende beperking opgenomen voor direct contact met putten, maar ook voor nachtdiensten, contact met klanten en leidinggeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat in zijn aanvullende rapportage van 6 september 2022 nog benadrukt. Het enkele standpunt van eiser dat aan zijn klachten onvoldoende gewicht is toegekend, biedt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel om de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Met de verwijzing naar een algemeen rapport uit 2018 maakt eiser verder niet inzichtelijk waarom in zijn geval sprake is van een onvolledig beeld. In de aanvullende rapportage van 6 september 2022 is verder nog toegelicht dat voor een beperking voor het vasthouden van de aandacht alleen aanleiding bestaat als sprake is van een ernstige aandoening, wat bij eiser niet het geval bleek. Verder is nog toegelicht waarom de in beroep overgelegde medische informatie geen nieuwe inzichten oplevert over de medische situatie van eiser op 8 juni 2020. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook op dit punt geen aanleiding om deze bevindingen voor onjuist te houden.
6.3.
Uit het voorgaande volgt daarom dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.
6.4.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in diens rapportage van 25 augustus 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapportage van 15 maart 2022.
6.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies van 23,81% aan verdienvermogen te zien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder met ingang van 8 juni 2020 dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.