ECLI:NL:RBROT:2022:8221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/1798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-uitkering op basis van medische beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder behandeld. Eiser, die 78,82% arbeidsongeschikt is verklaard, had eerder een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 61,35% ontvangen. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 35-80% per 12 mei 2021. Eiser heeft een autismespectrum-stoornis en andere psychische klachten, en stelt dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts zorgvuldig heeft gehandeld en dat de vastgestelde functionele mogelijkheden van eiser correct zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder waarbij eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 12 mei 2021 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) is toegekend.
Verweerder heeft dat met het besluit van 8 juli 2021 bepaald, waarbij hij is uitgegaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 61,35%. Met het bestreden besluit van 8 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het genoemde percentage gewijzigd naar 78,82% en bepaald dat eiser nog steeds recht heeft op de loongerelateerde WGA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser diens begeleider [naam] alsmede de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is werkzaam geweest als procesoperator. Verweerder heeft eiser bij besluit van 3 april 2019 met ingang van 1 mei 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Eiser heeft zich op 15 mei 2019 ziek gemeld voor de maatgevende arbeid, waarna verweerder hem met ingang van 14 augustus 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Op 8 februari 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem in aansluiting op de toepasselijke wachttijd een Wet WIA-uitkering toe te kennen.
2.1.
Eiser heeft in verband met zijn aanvraag op 19 mei 2021 met een arts gesproken. In zijn rapportage van 25 mei 2021, die is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft de arts toegelicht dat eiser bekend is met een autismespectrum-stoornis (ASS, syndroom van Asperger) en depressieve episoden met een uitgebreide behandelgeschiedenis binnen de GGZ. Ook is eiser bekend met psoriasis. Bij onderzoek meldt eiser dat hij kampt met angstklachten in drukke omgevingen, dat hij spanning ervaart bij druk en dat hij beperkte sociale contacten heeft. Gezien de psychiatrische voorgeschiedenis en de consistentie in klachtenpresentatie en heteroanamnese acht de arts het aannemelijk dat eiser nu tekort schiet in zijn coping-strategie. Van ontbreken van benutbare mogelijkheden is geen sprake, omdat eiser niet voldoet aan de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Wel is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Eiser is volgens de arts aangewezen op een prikkelarme omgeving met een voorspelbare taakinhoud en regelmatige werktijden. Daarnaast acht de arts eiser beperkt voor stresserende werkzaamheden met leidinggevende aspecten, veelvuldige deadlines/productiepieken en storingen/onderbrekingen. Verder is eiser beperkt voor conflicthantering, in frequente klanten- en patiëntencontacten en intensieve samenwerking met collega's. De arts heeft verder toegelicht dat eiser in staat is om met een fiets of scooter deel te nemen aan rustig verkeer, maar voor de lange afstand is aangewezen op een vervoersvoorziening. Deze mogelijkheden en beperkingen heeft de arts neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2021.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft hierna in zijn rapportage van 7 juli 2021 op basis van de FML en na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de functies van archiefmedewerker, assemblagemedewerker metaalwaren en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) geduid. Daarnaast zijn twee aanvullende functies geduid: administratief medewerker (document scannen) en lader, losser. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) verdiend kan worden, is 61,35% lager dan het loon dat eiser verdiende voordat hij ziek werd.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 8 juli 2021 bepaald dat eiser met ingang van 12 mei 2021 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 61,35%. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3.1.
In het kader van de heroverweging van het besluit van 8 juli 2021 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en op 11 januari 2022 met eiser gesproken tijdens een telefonische hoorzitting. In de rapportage van 25 februari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat naast een ASS en spannings- of angstklachten en wisselende depressieve klachten ook sprake is geweest van overmatige alcoholconsumptie. Gebleken is dat eiser zich bij behandeling van de klachten vermijdend heeft opgesteld, wat tot gevolg heeft gehad dat hij tot op heden niet volledig en adequaat is behandeld. Eiser heeft verder geclaimd dat de persoonlijke contacten hem dusdanige angst geven dat hij niet in staat is om te werken, maar die claim acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep enigszins inconsistent met de overige bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat eiser wel een band heeft met zijn persoonlijke begeleider en dat die begeleider tijdens vakanties ook wordt vervangen. In zoverre acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser wel in staat om een band op te bouwen buiten zijn naasten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat eiser op enkele dagen naar een zorgboerderij gaat waar hij zonder tijdsdruk en in een rustige omgeving lichte agrarische taken verricht. Na dit werk doet hij thuis, behalve het wandelen met de hond, niet veel. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan aldus niet worden geconcludeerd dat eiser niet over benutbare mogelijkheden beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht in de bevindingen geen aanleiding te hebben gezien om van de door de primaire arts gestelde beperkingen af te wijken. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook rekening gehouden met de beschikbare medische informatie, waaronder een psychiatrisch onderzoek van 27 augustus 2010, een psychodiagnostisch verslag van 1 september 2010 en een brief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van 28 oktober 2010. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn die beperkingen op juiste wijze ingeschat. Wel acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een lichte urenbeperking aangewezen, gelet op de klachten en de gevoeligheid voor overbelasting, zolang eiser voor de behandelbare aandoeningen nog niet adequaat is behandeld. In dat verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name gewezen op de angstklachten en psoriasis. Deze wijziging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 27 februari 2022. Voor zover de psycholoog nog een sociale fobie heeft geopperd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat die aandoening nog niet adequaat is onderzocht op behandelbaarheid. Daarbij ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook overigens geen medische reden waarom deze aandoening niet behandeld zou kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor het overige geen aanleiding gezien om van het medisch oordeel van de primaire arts af te wijken.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierna in zijn rapportage van 3 maart 2022 toegelicht dat de door de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 7 juli 2021 geduide functies als gevolg van de gewijzigde mogelijkheden en beperkingen komen te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geduid, te weten: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), assemblagemede-werker elektrotechnische producten, medewerker postverzorging (intern), medewerker kleding en textielreiniging en huishoudelijk medewerker gebouwen. Op basis van de nieuwe mediaanfunctie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser met ingang van 12 mei 2021 voor 78,82% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
3.3.
Verweerder heeft hierna met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bestreden besluit van 8 maart 2022 genomen.
4. Eiser voert in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Daarbij heeft eiser een toelichting gegeven op het syndroom van Asperger, zijn angststoornissen en depressieve episodes. Volgens eiser is het werken op de zorgboerderij voor hem het hoogst haalbare. Hij ervaart er geen werkdruk of verantwoordelijkheid, er wordt weinig gecommuniceerd en als het toch te druk wordt, dan kan hij zich afzonderen en de nodige rust nemen. Eiser meent dat een verandering van werkomgeving hem te veel stress oplevert, waardoor zijn klachten alleen maar zullen toenemen. Eiser heeft er in dit verband ook op gewezen dat hij weliswaar een band heeft met zijn persoonlijk begeleider en zijn vervanger, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij niet heeft onderkend dat hier een lange tijd overheen is gegaan. Eiser is het verder niet eens met enkele items van de FML. Eiser heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is zich goed te verwoorden, zijn gevoelens te uiten, zelf auto te rijden of te fietsen, te reizen met het openbaar vervoer, te klimmen en 30 uur per week te werken. Om deze redenen acht eiser zich ook niet geschikt voor de geduide functies. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verder nog een eindrapportage van het Werkfit-traject van 28 februari 2022 overgelegd, waarin is geconcludeerd dat het nu en in de toekomst voor eiser niet haalbaar is om een reguliere functie of een onbetaalde functie te vervullen.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van artikel 5 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 12 mei 2021 terecht heeft vastgesteld op 35-80%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid 35-80% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en de bevindingen uit het telefonische gesprek van 19 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast deelgenomen aan de telefonische hoorzitting en heeft rekening gehouden met de beschikbare medische informatie. De rechtbank is van oordeel, mede omdat eiser op dit punt geen beroepsgronden heeft aangevoerd, dat het onderzoek hiermee op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser en dat per datum in geding, zijnde 12 mei 2021, meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Uit de rapportage van 25 februari 2022, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.1., volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig rekening heeft gehouden met de klachten van eiser, die deze in beroep heeft herhaald, en de beschikbare medische gegevens. Op inzichtelijke wijze is gemotiveerd op welke punten eiser beperkt is te achten en op welke punten niet. Het enkele standpunt van eiser dat aan zijn klachten onvoldoende gewicht is toegekend biedt de rechtbank, bij gebrek aan verdere (medische) informatie, geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dat het re-integratiebedrijf in de eindrapportage van 28 februari 2022 aan verweerder heeft gemeld dat eiser niet werkfit is te maken, maakt niet dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van eiser op 12 mei 2021 voor onjuist moet worden gehouden. De rechtbank verwijst daarbij nog naar wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover heeft opgemerkt in zijn aanvullende rapportage van 8 september 2022. Voor zover eiser meent dat zijn medische situatie is verslechterd, staat het hem vrij om daarvan bij verweerder melding te maken met het oog op een eventuele nadere beoordeling.
6.3.
Uit het voorgaande volgt daarom dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld.
6.4.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 3 maart 2022.
6.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies van 78,82% aan verdienvermogen te zien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder met ingang van 12 mei 2021 dus terecht bepaald op 35-80%.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.