ECLI:NL:RBROT:2022:8247
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot gelde maken van een woning in kort geding na echtscheiding
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de bewindvoerder van een vrouw om machtiging te verkrijgen om de woning, die gezamenlijk eigendom is van de man en de vrouw, te gelde te maken. De vrouw woont nog in de woning, maar er zijn complicaties rondom de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De partijen zijn in het verleden gehuwd geweest en zijn sinds 11 december 2015 gescheiden. De bewindvoerder stelt dat de man in oktober 2022 in aanmerking kan komen voor een schuldsaneringstraject, wat bemoeilijkt wordt door de eigendom van de woning. De vrouw betwist de noodzaak van een snelle verkoop en wijst op het gebrek aan onderbouwing van de bewindvoerder.
De voorzieningenrechter overweegt dat er geen spoedeisend belang is voor de onmiddellijke verkoop van de woning, aangezien partijen al jaren stil zitten en de woning eerder onder water stond. De vrouw heeft weliswaar een gesprek gehad met de Rabobank over de mogelijkheid van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de bewindvoerder onvoldoende heeft aangetoond dat er nu een dringende reden is om de woning te verkopen. De vordering in conventie wordt toegewezen met een tijdsbepaling die voortvloeit uit de voorwaardelijke reconventie, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter machtigt de bewindvoerder om de woning te gelde te maken na 31 januari 2023, afhankelijk van de situatie van de vrouw en haar mogelijkheden om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.