ECLI:NL:RBROT:2022:8247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/643267 KG ZA 22-712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gelde maken van een woning in kort geding na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de bewindvoerder van een vrouw om machtiging te verkrijgen om de woning, die gezamenlijk eigendom is van de man en de vrouw, te gelde te maken. De vrouw woont nog in de woning, maar er zijn complicaties rondom de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De partijen zijn in het verleden gehuwd geweest en zijn sinds 11 december 2015 gescheiden. De bewindvoerder stelt dat de man in oktober 2022 in aanmerking kan komen voor een schuldsaneringstraject, wat bemoeilijkt wordt door de eigendom van de woning. De vrouw betwist de noodzaak van een snelle verkoop en wijst op het gebrek aan onderbouwing van de bewindvoerder.

De voorzieningenrechter overweegt dat er geen spoedeisend belang is voor de onmiddellijke verkoop van de woning, aangezien partijen al jaren stil zitten en de woning eerder onder water stond. De vrouw heeft weliswaar een gesprek gehad met de Rabobank over de mogelijkheid van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de bewindvoerder onvoldoende heeft aangetoond dat er nu een dringende reden is om de woning te verkopen. De vordering in conventie wordt toegewezen met een tijdsbepaling die voortvloeit uit de voorwaardelijke reconventie, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter machtigt de bewindvoerder om de woning te gelde te maken na 31 januari 2023, afhankelijk van de situatie van de vrouw en haar mogelijkheden om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/ rolnummer: C/10/643267 KG ZA 22-712
Vonnis in kort geding van 28 september 2022
in de zaak van:
[naam eiser]in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam],
wonende te [vestigingsplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
gevestigd te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. B. Fresco te Voorburg.
Partijen worden hierna aangeduid als de bewindvoerder, de man en de vrouw.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 augustus 2022 met producties;
- het antwoord in kort geding en de voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling van 14 september 2022;
- de pleitaantekeningen van de advocaat van de vrouw.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..Feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 11 december 2015 is de echtscheiding uitgesproken, waarna de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), waar de vrouw tot op heden woont.
2.3.
Bij beschikking van 11 december 2015 heeft de rechtbank Rotterdam - voor zover hier van belang - de volgende verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast:
“(…)
2.8.9.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het toedelen van de echtelijke woning en de spaarpolis aan de vrouw, zal dit verzoek van de vrouw worden toegewezen onder de voorwaarde dat de man door de bank uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen, waartoe de vrouw al de noodzakelijk stappen zal dienen te nemen richting de bank.
(…)
2.8.11.
Indien de man niet uit hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen, dient de woning te worden verkocht en de over- dan wel onderwaarde te worden verdeeld.(…)
(…)”

3..Het geschil in conventie

3.1.
De bewindvoerder vordert - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) de bewindvoerder te machtigen om na betekening van het vonnis de woning, gelegen aan de [adres], te gelde te maken, tegen een door een makelaar nader te adviseren prijs en subsidiair een vertegenwoordiger aan te wijzen die deze handelingen namens de vrouw zal verrichten;
(II) de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4..Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zij tot uiterlijk 31 januari 2023 de gelegenheid krijgt de man te laten ontslaan uit diens hoofdelijke verplichtingen jegens de Rabobank.
4.2.
De bewindvoerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

5.1.
De bewindvoerder heeft artikel 3:174 BW aan haar vordering ten grondslag gelegd. Lid 1 van dat artikel bepaalt dat de (voorzieningen)rechter op grond van gewichtige redenen een deelgenoot van een gemeenschap kan machtigen om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken.
5.2.
De bewindvoerder heeft onvoldoende gesteld wat het (spoedeisend) belang is om de woning nu op stel en sprong te verkopen. De bewindvoerder voert aan dat de man in oktober 2022 in aanmerking kan komen voor een schuldsaneringstraject bij de gemeente Rotterdam en dat het op naam van de man staan van de woning daaraan in de weg staat. De vrouw betwist deze stelling. Zij wijst er in dat kader op dat iedere nadere toelichting en onderbouwing door de bewindvoerder ontbreekt. Zo heeft de bewindvoerder nagelaten relevante correspondentie met de gemeente in het geding te brengen.
5.3.
De bewindvoerder heeft, mede in reactie op dit verweer, het belang bij de onmiddellijke verkoop van de woning nader toegelicht door er op te wijzen dat de woningmarkt momenteel gunstig is, dat de rechter in 2015 al heeft besloten dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid dient te worden ontslagen en dat niet aannemelijk is dat de vrouw daaraan op korte termijn zal meewerken of toe in staat is. De vrouw betwist dat laatste.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de woning eerder een forse onderwaarde had en dat verkoop gedurende een aantal jaren alleen maar schade zou hebben opgeleverd. Partijen zijn blijkbaar om die reden jaren stil blijven zitten. In die zin levert het tijdsverloop alleen geen spoedeisend belang en ook overigens geen grond voor toewijzing van het gevorderde op. Daar komt bij dat het gestelde spoedeisend belang niet onderbouwd is. Daar staat tegenover dat vaststaat dat ontslag uit hoofdelijkheid van de man niet mogelijk is, omdat de vrouw, in ieder geval tot op heden, niet voldoet aan de inkomenseisen voor een herfinanciering. Uit de beschikking van 11 december 2015 volgt dat de woning in dat geval, in beginsel, moet worden verkocht. Daar moet echter bij worden aangetekend dat de vrouw heeft verklaard – en, zij het summier, onderbouwd – dat zij op 12 september 2022 een gesprek met een medewerker van de Rabobank heeft gehad. Een medewerker van die bank heeft aangegeven dat de bank – als de vrouw definitief een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt toegekend – bereid is een verzoek tot ontslag uit de hoofdelijkheid en herfinanciering in behandeling te nemen. De vrouw verwacht binnen een termijn van zes weken van het UWV duidelijkheid te verkrijgen over het al dan niet toekennen van bedoelde uitkering.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat er wel ruimte zit in de termijn voor een overdracht van het aandeel van de man aan de vrouw dan wel een verkoop. De bewindvoerder ziet die graag uiterlijk in januari 2023 gerealiseerd worden. Die uitlatingen gevoegd bij de, overigens deels declaratoire, vordering in voorwaardelijke reconventie leidt, gezien de – niet heel erg royaal en overtuigend onderbouwde – belangen van beide partijen, tot een beslissing die is gebaseerd op een combinatie van beide vorderingen. De vordering in conventie wordt toegewezen met een tijdsbepaling die voortvloeit uit de voorwaardelijke reconventie, die daardoor geen verdere bespreking meer behoeft.
5.5.
In de omstandigheid dat de man en de vrouw een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
6.1.
machtigt de bewindvoerder om na 31 januari 2023 – of zoveel eerder als de vrouw definitief aangeeft het aandeel van de man in de woning niet te kunnen overnemen en niet in staat te zijn de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheeklening betreffende de woning – de woning te gelden te maken voor een door de bewindvoerder voor rekening van beide partijen in te schakelen makelaar te adviseren (bied- en laat)prijs;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 september 2022.
3538/2009