Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 juli 2022;
- het verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijk) tegenverzoek;
- de e-mail van 1 september 2022 aan de zijde van [verzoekster] , met productie;
- de spreekaantekeningen van mr. N. Robijn-Meijer en mr. S.T. van Gestel;
- het werkplan van het UWV, dat ter zitting door mr. E.V.H. van Tricht is overgelegd.
2..De feiten
Goedeavond! Dit document, wat ik vrijdag kreeg, moet ik ondertekenen en een foto maken en opsturen? Of wil je het me opnieuw ondertekend per e-mail sturen? Omdat ik het niet weet. en stuur mij morgen mijn jaaropgaaf voor 2021 per e-mail. Ik heb geen toegang tot de app zoals [naam 4] wist. en ik heb het niet gedownload en ik moet rekeningen vereffenen.
Hoi [verweerster] , we zullen je morgen het document met handtekeningen per email sturen, bij akkoord zien we het dan graag getekend terug. Je jaaropgave en ook de afrekening zullen we je ook per e-mail toesturen. Dank alvast.”
Hoi! Ik zou graag willen weten wanneer u mij documenten stuurt om te ondertekenen? Ik heb ze nodig. Groetjes, [verweerster]
Hi [verweerster] , ik heb het je gisteren per email gestuurd naar [e-mailadres], is dat je email adres?
ja dat is mijn e-mail. maar ik heb niets.
Ok vreemd, ik ga het nog eens naar je sturen.
3..Het verzoek
4..Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5..De beoordeling
onvoorwaardelijk heeft bedoeld.
adviseren - is onvoldoende gebleken dat [verzoekster] ontoelaatbare druk op [verweerster] heeft uitgeoefend om de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen. Zoals hiervoor reeds overwogen, mocht [verweerster] het laten weten als zij nog vragen had en heeft [verweerster] zelf in een Whatsappbericht van 23 maart 2022 aan [verzoekster] gevraagd ‘wanneer haar de documenten worden toegestuurd om te ondertekenen’, waarna [verzoekster] heeft gereageerd dat deze al per e-mail waren toegestuurd, dat dit nogmaals zal worden gedaan en de documenten ook via Whatsapp aan [verweerster] worden toegezonden. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat [verzoekster] [verweerster] de mogelijkheid heeft onthouden desgewenst advies in te winnen over de consequenties van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst of dat [verzoekster] [verweerster] heeft bewogen tot het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst.
NJ1999/652 (Ameva/Van Venrooij). De Hoge Raad heeft in die zaak geoordeeld dat van misbruik van omstandigheden met name sprake zal zijn indien (i) de werkgever wist of had moeten begrijpen dat de werknemer door bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld afhankelijkheid of onervarenheid) bewogen werd tot het geven van instemming, en (ii) hij (desalniettemin) de instemming van de werknemer bevorderde terwijl hetgeen hij wist of had moeten begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden. In die zaak had de werknemer direct een aan hem tijdens een gesprek voorgelegde beëindigingsovereenkomst ondertekend, zodat alleen al om die reden de vergelijking met die zaak niet op gaat. [verweerster] heeft immers pas enkele dagen nadat zij er door [verzoekster] van op de hoogte was gesteld dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst van [verweerster] met wederzijds goedvinden wilde beëindigen en haar een beëindigingsovereenkomst was toegestuurd, de overeenkomst ondertekend. Niet gezegd kan worden dat [verweerster] in dit geval door bijzondere omstandigheden door [verzoekster] bewogen is tot het geven van instemming dan wel dat [verzoekster] de instemming van [verweerster] bevorderde, terwijl zij wist of had moeten begrijpen dat zij haar daarvan had behoren te weerhouden.
1 juni 2022 een WW-uitkering zou krijgen. Als gevolg van de onjuiste inlichtingen door [verzoekster] over de ingangsdatum van de WW-uitkering, is sprake van dwaling aan de zijde van [verweerster] . Nu het voor [verweerster] belangrijk was dat zij na het eindigen van haar arbeidsovereenkomst direct een uitkering zou ontvangen en zij [verzoekster] daar ook expliciet naar heeft gevraagd, is aannemelijk dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 21 maart 2022, maar wel met een beëindiging per 1 juni 2022 akkoord zou zijn gegaan. De kantonrechter acht het, nu alleen ten aanzien van de ingangsdatum van de WW-uitkering sprake is van dwaling, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) onaanvaardbaar om over te gaan tot volledige vernietiging van de beëindigingsovereenkomst. De dwaling over de ingangsdatum van de WW-uitkering vormt reden om de beëindigingsovereenkomst gedeeltelijk te vernietigen, in die zin dat de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zoals opgenomen in artikel 4.1 van de beëindigingsovereenkomst) niet op 21 maart 2022, maar op 1 juni 2022 wordt vastgesteld. Hiermee is ook het nadeel van [verweerster] als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW (waar [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling een beroep op heeft gedaan) opgeheven. Anders dan [verweerster] subsidiair heeft aangevoerd, is gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen het beroep van [verzoekster] op de beëindigingsovereenkomst (uitgaande van een beëindigingsdatum van
1 juni 2022) niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
onvoorwaardelijk in te dienen. [verzoekster] heeft verklaard dit ook als zodanig te hebben begrepen. Tevens heeft [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling verklaard haar verzoek ter zake onbetaald verlof en vakantie-uren te verminderen tot € 850,00 bruto. [verzoekster] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag erkend. [verzoekster] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
€ 1.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat [verzoekster] hieraan geen medewerking verleent.
“onverenigbaar is dat de kantonrechter desverlangd de voorwaardelijk verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst (ook) zou uitspreken voor het geval de appel- of verwijzingsrechter, anders dan de kantonrechter, het op staande voet gegeven ontslag zou vernietigen.”Van een ontslag op staande voet of de vernietiging daarvan is in casu echter geen sprake. [verzoekster] heeft immers voorwaardelijk, voor het geval in rechte komt vast te staan dat [verweerster] de beëindigingsovereenkomst terecht heeft vernietigd, ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, op grond van - kort gezegd - een verstoorde arbeidsverhouding. Dit is een geheel andere grond en situatie dan het geschil ten aanzien van de beëindigingsovereenkomst (vgl. hof Amsterdam 25 juni 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2138). In dit geval is ook geen sprake van vernietiging van een opzegging op grond van artikel 7:681 BW, zoals in de Mediant-zaak wel aan de orde was. Bovendien zou het gerechtshof in dit geval in hoger beroep de beëindigingsovereenkomst alsnog kunnen vernietigen, terwijl bij een ontslag op staande voet het gerechtshof in hoger beroep niet alsnog tot vernietiging van de opzegging kan overgaan, maar hooguit de arbeidsovereenkomst kan herstellen. Om deze redenen gaat de vergelijking met de Mediant-zaak niet op en is in het onderhavige geval als de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk wordt ontbonden geen sprake van het “voor de voeten” lopen van de appelrechter door de kantonrechter. Dit betekent dat de kantonrechter toekomt aan de beoordeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek.
New Hairstyle(ECLI:NL:HR:2017:1187),
ServiceNow(ECLI:NL:HR:2020:955) en
Zinzia(ECLI:NL:HR:2018:878) van de Hoge Raad stelt [verweerster] dat de billijke vergoeding moet worden begroot op een bedrag van € 106.247,14 bruto.
4 mei 2022 reeds met wederzijds goedvinden geëindigd. Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] eerder, tijdens het dienstverband, bij [verzoekster] melding heeft gemaakt van door haar ervaren grensoverschrijdend gedrag.
Bam Infra).
6..De beslissing
€ 1.574,56 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag over de periode van 21 maart 2022 tot 1 juni 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% ex artikel 7:625 BW en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW, vanaf 18 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;