ECLI:NL:RBROT:2022:8298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/644134 / KG ZA 22-755
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning in kort geding wegens onrechtmatig verblijf door gedaagden zonder toestemming van de eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.M. de Boer, vorderde dat gedaagden de woning zouden ontruimen, omdat zij zonder recht of titel in de woning verbleven. De achtergrond van de zaak betreft een nalatenschap waarbij de woning toebehoorde aan de erfgenamen van de erflaatster. Eiser en zijn broer, die onder bewind staat, waren de erfgenamen. De woning was verkocht aan derden, maar de levering had vertraging opgelopen. Eiser constateerde dat gedaagden de woning hadden betrokken zonder toestemming van de erfgenamen.

De rechtbank oordeelde dat gedaagden geen toestemming hadden gekregen van eiser voor hun verblijf in de woning. De toezegging van de broer van eiser, die onder bewind stond, om gedaagden in de woning te laten verblijven, werd ongeldig verklaard. De rechtbank stelde vast dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven en dat eiser een spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de levering van de woning aan de kopers gepland stond. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe en bepaalde dat gedaagden de woning binnen negen dagen na betekening van het vonnis moesten ontruimen.

De rechtbank veroordeelde gedaagden ook in de proceskosten, die op € 1.459,82 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser het vonnis direct kon laten uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644134 / KG ZA 22-755
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. R.D.M. de Boer te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

verblijvende in het pand of een gedeelte daarvan, staande en gelegen aan de [adres ],
verschenen in persoon,
2.
[naam gedaagde 2],
verblijvende in het pand of een gedeelte daarvan, staande en gelegen aan de [adres ],
niet verschenen,
3.
[naam gedaagde 3],
verblijvende te [verblijfplaats],
waarvan in persoon is verschenen [naam 1].
Partijen worden hierna eiser, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam 1] (en gezamenlijk gedaagden) genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 september 2022, met producties 1 tot en met 4;
  • de bekendmaking van een uittreksel van het exploot van dagvaarding in Het Parool van 10 september 2022;
  • de mondelinge behandeling op 23 september 2022.
1.2.
Het vonnis is bepaald op 7 oktober 2022 en is heden bij vervroeging uitgesproken.

2..De feiten

2.1.
Op 21 juli 2018 is [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Haar erfgenamen zijn eiser en de broer van eiser, [naam 2] (hierna: [naam 2]). De goederen van [naam 2] zijn onder bewind gesteld. [naam 3] van BilancioBudget BV. is de bewindvoerder van [naam 2].
2.2.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoort onder meer een woning, staande en gelegen aan de [adres ] (hierna: de woning).
2.3.
De woning is verkocht aan derden. De koopovereenkomst is in november respectievelijk december 2021 door eiser, de bewindvoerder van [naam 2] en de kopers ondertekend. De levering van de woning aan de kopers had op 2 mei 2022 plaats moeten vinden, maar heeft geen doorgang gevonden. De levering is uitgesteld tot 14 oktober 2022.
2.4.
In april 2022 heeft eiser geconstateerd dat gedaagden de woning hebben betrokken.
2.5.
De bewindvoerder van [naam 2] heeft [naam gedaagde 1] op 16 augustus 2022 een sommatie gezonden, waarin – voor zover thans van belang – het volgende is opgenomen:
“Geachte heer,
Van [naam 2], die bij ons onder bewind staat, hebben wij begrepen dat hij u de woning [adres ] in gebruik heeft gegeven. Los van het feit dat dit niet zonder onze toestemming had gemogen, is het in gebruik geven van de woning niet mogelijk vanwege een geplande verkoop van het perceel.
In verband met de levering van het perceel aan de beoogde koper(s) dient u de woning uiterlijk 1 september a.s. te ontruimen en de sleutels bij [naam 2] in te leveren, Wordt hieraan niet voldaan dan zal een gerechtsdeurwaarder van ons opdracht krijgen tot ontruiming over te gaan. In het laatste geval komen de daarmee gepaard gaande kosten voor uw rekening. (..)”
2.6.
[naam gedaagde 1] heeft niet aan deze sommatie voldaan en heeft ook niet op deze brief gereageerd.

3..Het geschil

3.1.
Eiser vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning te (doen laten) ontruimen, met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan gedaagden toebehoren en niet aan eiser, en om de woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van eiser te stellen, op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
Eiser legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Gedaagden verblijven zonder recht of titel in de woning. Voor zover [naam 2] al een huur- of gebruiksovereenkomst met gedaagden heeft gesloten, is deze overeenkomst niet rechtsgeldig op grond van artikel 3:190 BW. Eiser heeft [naam 2] namelijk geen toestemming gegeven voor het aangaan van deze overeenkomst. Omdat de woning op korte termijn dient te worden geleverd aan de kopers, moeten gedaagden de woning zo spoedig mogelijk verlaten.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [naam gedaagde 2] verstek wordt verleend. Nu [naam gedaagde 1] en [naam 1] wel in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Eiser stelt dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verblijven, dan wel de woning zonder recht of titel gebruiken. Gedaagden betwisten dit en voeren aan dat [naam 2] hen toestemming heeft gegeven om in de woning te verblijven en dat [naam 2] hen op 13 april 2022 de sleutels van de woning heeft overhandigd. [naam gedaagde 1] heeft ter onderbouwing van dit standpunt ter zitting een WhatsApp gesprek tussen hem en [naam 2] getoond, waaruit inderdaad blijkt dat [naam 2] toestemming heeft gegeven aan [naam gedaagde 1] voor het verblijf in de woning. Echter, vaststaat dat de goederen van [naam 2] al lange tijd onder bewind zijn gesteld. Op grond van artikel 1:438 BW komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder (lid 1). Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken (lid 2). Ingebruikgeving van een onder bewind staand goed kwalificeert als een beheershandeling waartoe slechts de bewindvoerder bevoegd is. Omdat de bewindvoerder niet heeft meegewerkt aan het aangaan van de eventuele gebruiksovereenkomst waar gedaagden op doelen, is deze handeling van [naam 2] ongeldig. De vraag of gedaagden het bewind niet kenden of hadden behoren te kennen (artikel 1:439 BW) en daardoor de ongeldigheid van de handeling van [naam 2] niet kan worden ingeroepen, kan onbeantwoord blijven vanwege het volgende.
4.3.
Op grond van artikel 3:190 BW kan een deelgenoot zonder toestemming van de overige deelgenoten niet beschikken over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed. Dit betekent dat eiser toestemming had moeten geven voor het gebruik door gedaagden. Gedaagden voeren aan dat dit het geval is geweest. Eiser zou gedaagden in april 2022 toestemming hebben gegeven voor het verblijf in de woning, mits zij gas, water en licht zouden betalen. Eiser betwist dit. Ter zitting is gebleken dat gedaagden geen huur of gebruiksvergoeding betalen voor het verblijf in de woning. Verder erkent eiser dat er in april 2022 contact is geweest tussen eiser en [naam gedaagde 1], maar dat dit contact zag op het overhandigen van een brief aan [naam gedaagde 1] dat hij de woning moest verlaten. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat eiser [naam gedaagde 1], al dan niet via een brief, in april 2022 heeft medegedeeld dat hij de woning moest verlaten. Toen eiser en [naam gedaagde 1] contact hadden, was de koopovereenkomst immers al getekend en de levering van de woning zou op 2 mei 2022 gaan plaatsvinden. Van toestemming door eiser voor het gebruik van de woning door gedaagden is naar voorlopig oordeel dan ook geen sprake. Het ontbreken van de toestemming van eiser levert beschikkingsonbevoegdheid van [naam 2] op. De toezegging van [naam 2] dat gedaagden in de woning mogen verblijven is om die reden ongeldig.
4.4.
De stelling van gedaagden dat zij een hoger bod hebben uitgebracht op de woning dan de prijs die in de koopovereenkomst is opgenomen, maakt ook niet dat zij op basis van een titel in de woning verblijven. Voor zover gedaagden al een bod op de woning hebben gedaan, wat door eiser wordt betwist, was dit op het moment dat de woning al was verkocht en de woning dus niet meer te koop werd aangeboden.
4.5.
Het voorgaande betekent dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verblijven. Daarmee staat het onrechtmatig handelen van gedaagden vast. Op grond van artikel 5:2 BW is de eigenaar van een zaak bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. De vordering tot ontruiming ligt daarom in beginsel voor toewijzing gereed. Een vordering tot ontruiming is in kort geding evenwel slechts toewijsbaar indien de eigenaar van het pand daarbij een spoedeisend belang heeft, welk belang zwaarder weegt dan het belang van de bewoner(s), in welk kader moet worden meegewogen of na ontruiming langdurige leegstand van het pand te verwachten valt. Ter beoordeling ligt daarom voor de vraag of de omstandigheden aan de zijde van eiser zodanig zijn dat, mede met het oog op de belangen van gedaagden, niet in redelijkheid van hem kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een (eventuele) bodemprocedure afwacht.
4.6.
Eiser heeft in dit kader gesteld dat gedaagden de woning zo spoedig mogelijk dienen te verlaten, zodat eiser zijn verplichtingen kan nakomen die voortvloeien uit de overeenkomst die met de kopers is gesloten. De levering staat gepland op 14 oktober 2022 en de kopers hebben aangekondigd dat wanneer de levering ook op deze datum geen doorgang vindt, zij aanspraak maken op de boete en de schade op eiser gaan verhalen, zo heeft eiser onbestreden gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ontruiming van de woning thans noodzakelijk is en dat ervan kan worden uitgegaan dat na ontruiming van de woning door gedaagden geen sprake zal zijn van (langdurige) leegstand.
4.7.
Over de belangen van gedaagden wordt het volgende overwogen. Aannemelijk is dat gedaagden, naast het contact met eiser in april 2022, de brief van de bewindvoerder van [naam 2] van 16 augustus 2022 hebben ontvangen, waarin zij reeds zijn gesommeerd om de woning te verlaten. [naam gedaagde 1] en [naam 1] hebben voorts de dagvaarding van 9 september 2022 ontvangen. Gedaagden hebben om die reden tijd gehad om vervangende woonruimte te zoeken. Hier komt bij dat [naam gedaagde 1] ter zitting heeft gezegd dat de woning opgeruimd is. Het is dan ook aannemelijk dat met een en ander enige (korte) tijd gemoeid zal zijn.
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt het gevorderde toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gelet op de belangen van de verschenen gedaagden bepaald op negen dagen na betekening van dit vonnis. De voorzieningenrechter acht een termijn van drie weken na de zitting redelijk, omdat gedaagden er sinds april 2022 al van op de hoogte zijn dat zij de woning moeten verlaten.
4.9.
Eiser heeft voldoende aan een ontruimingsvonnis om de deurwaarder in te schakelen als gedaagden niet vrijwillig tot ontruiming overgaan. Voorwaarde voor gedwongen ontruiming is dat het ontruimingsvonnis door de deurwaarder aan gedaagden wordt betekend en dat aan gedaagden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 555 Rv, bevel wordt gedaan om binnen drie dagen te ontruimen. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen als de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent hij aan artikel 557 Rv, in combinatie met artikel 444 Rv. De voorzieningenrechter acht dit voorshands voldoende prikkel tot nakoming door gedaagden. De gevorderde dwangsom zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter acht het onverenigbaar met het belang dat eiser bij de vordering heeft om inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen.
4.11.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden – zonder de kosten van bekendmaking, omdat deze niet zijn gespecificeerd en dus niet voor toewijzing in aanmerking komen – begroot op:
- dagvaarding € 129,82
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.459,82

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde [naam gedaagde 2];
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen negen (9) dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres ] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan gedaagden toebehoren en niet aan eiser, en om de woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van eiser te stellen;
5.3.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 1.459,82,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
3608/1573