In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.M. de Boer, vorderde dat gedaagden de woning zouden ontruimen, omdat zij zonder recht of titel in de woning verbleven. De achtergrond van de zaak betreft een nalatenschap waarbij de woning toebehoorde aan de erfgenamen van de erflaatster. Eiser en zijn broer, die onder bewind staat, waren de erfgenamen. De woning was verkocht aan derden, maar de levering had vertraging opgelopen. Eiser constateerde dat gedaagden de woning hadden betrokken zonder toestemming van de erfgenamen.
De rechtbank oordeelde dat gedaagden geen toestemming hadden gekregen van eiser voor hun verblijf in de woning. De toezegging van de broer van eiser, die onder bewind stond, om gedaagden in de woning te laten verblijven, werd ongeldig verklaard. De rechtbank stelde vast dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven en dat eiser een spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de levering van de woning aan de kopers gepland stond. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe en bepaalde dat gedaagden de woning binnen negen dagen na betekening van het vonnis moesten ontruimen.
De rechtbank veroordeelde gedaagden ook in de proceskosten, die op € 1.459,82 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser het vonnis direct kon laten uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.