ECLI:NL:RBROT:2022:8436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/707 en FT EA 22/708
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. De verzoeker, die in financiële problemen verkeerde en al sinds januari 2022 zijn huur niet had betaald, vroeg de rechtbank om een moratorium te verlenen om ontruiming van zijn huurwoning te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de verzoeker een vonnis had ontvangen dat ontruiming van zijn woning zou volgen. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker, die in zijn huurwoning wilde blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wilde doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat was om de huurbetalingen te voldoen, mede door de borgstelling van een derde en een toekenningsbesluit van de gemeente voor bijstandsuitkering. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het moratorium toegewezen, maar met voorwaarden, en de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De uitspraak houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de verzoeker zijn huurbetalingen tijdig blijft voldoen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 2 september 2022
[naam verzoeker],
wonende op een bij de deurwaarder bekend geheim adres te Rotterdam,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 10 augustus 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 augustus 2022.
Ter zitting van 26 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
Mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Bazuin & Partners, heeft namens Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij, gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft hierin gemeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 1 september 2022 aanvullende stukken doen toekomen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Voor de standpunten van verzoeker en schuldhulpverlener verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

3..Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek moratorium afgewezen dient te worden. Immers, aan de belangrijkste voorwaarde voor toewijzing van het verzoek wordt niet voldaan; verzoeker betaalt al vanaf januari 2022 de lopende huurpenningen niet. Verzoeker heeft ruim acht maanden de huur niet betaald.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 juli 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 augustus 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 juli 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat de huur van augustus 2022 op 26 augustus 2022 is voldaan. Verzoeker heeft voorts op 1 september 2022 meerdere stukken aangeleverd waaruit voldoende aannemelijk is dat ook de toekomstige termijnen (tijdig) kunnen worden voldaan. Verzoeker heeft de heer [persoon C] bereid gevonden om zich borg te stellen voor de huurpenningen van de komende zes maanden. Daarnaast heeft verzoeker aangetoond dat hij op 26 augustus 2022 ook de huur voor de maand september 2022 heeft betaald. Verzoeker heeft voorts een toekenningsbesluit aangeleverd van de gemeente waaruit volgt dat hij vanaf 9 augustus 2022 recht heeft op een bijstandsuitkering. Daarnaast heeft verzoeker aangetoond dat hij een nog openstaande factuur vanuit zijn (inmiddels beëindigde) onderneming betaald heeft gekregen van [naam voetbalclub] , voor een bedrag van € 7.865,00. Dit biedt hem extra financiële ruimte om de toekomstige termijnen te voldoen en een regeling aan te bieden aan zijn schuldeisers. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 juli 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022.