ECLI:NL:RBROT:2022:8443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/544 en FT EA 22/545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met ING Bank N.V. en verzoekster als gedupeerde in de kinderopvangtoeslag-affaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die mogelijk gedupeerd is in de kinderopvangtoeslag-affaire. Verzoekster heeft op 16 juni 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, waaronder ING Bank N.V., die weigerde in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster twee preferente en vijftien concurrente schuldeisers heeft, met een totale schuld van € 56.092,00. Verzoekster heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 31,74% aan de preferente en 15,87% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 28 juli 2022 is de weigerende schuldeiser, ING, niet verschenen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van ING. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar parttime werk en de mogelijkheid om haar uren uit te breiden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat veertien van de vijftien schuldeisers instemden met de regeling, wat de redelijkheid van de weigering van ING in twijfel trekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van ING.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling. ING is veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 3 augustus 2022
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 16 juni 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ING Bank N.V., vertegenwoordigd door deurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V. (hierna: ING);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 28 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw S. van Rijn, werkzaam bij Van Rijn Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twee preferente schuldeisers met drie vorderingen en vijftien concurrente schuldeisers met zestien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 56.092,00 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 8 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 31,74% aan de preferente schuldeisers en 15,87% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime, 24 uur per week, en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij ten tijde van de aanbiedingsbrief nog een contract voor bepaalde tijd had, maar dat deze recentelijk is omgezet in een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft bovendien met haar werkgever gesproken over een uitbreiding van de uren van 24 uur naar 36 uur per week. Haar werkgever heeft aangegeven dat een uitbreiding mogelijk is, maar dat dit geleidelijk zal gaan. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoekster naast haar huidige baan solliciteert. Deze sollicitaties worden opgevraagd en gecontroleerd op dezelfde wijze als in de WSNP wordt gedaan. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij zich als gedupeerde heeft aangemeld bij de Belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag-affaire. Uit het overzicht van de Belastingdienst blijkt dat verzoekster drie schulden heeft inzake de kinderopvangtoeslag uit 2013 en 2015. De totale schuld inzake kinderopvangtoeslag bedraagt € 7.799,00. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat haar aanvraag nog niet beoordeeld is. Omdat verzoekster onder beschermingsbewind staat, zal de beschermingsbewindvoerder op de hoogte blijven van de status van de beoordeling van de Belastingdienst. Mocht hier uit komen dat verzoekster als gedupeerde aangemerkt wordt, dan zal schuldhulpverlening ervoor zorg dragen dat het dossier conform het Besluit van 28 mei 2021 (hierna; Besluit compensatie schuldentrajecten) [1] wordt afgewikkeld, zodat de schuldeisers ook zullen worden voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier als enige schuldeiser niet mee in. Zij heeft een vordering van € 12.183,90 op verzoekster, welke 21,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft de ING te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat verzoekster niet aan haar inspanningsverplichting voldoet.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de ING geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de ING een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 21,7%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft met haar werkgever de mogelijkheid besproken om fulltime te werken. Dit zal geleidelijk ingevoerd gaan worden. In de tussentijd solliciteert verzoekster nog en de sollicitaties worden gecontroleerd door schuldhulpverlening. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande inspanningsverplichting.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat, indien verzoekster alsnog wordt aangemerkt als gedupeerde in de Kinderopvangtoeslagenaffaire, compensatie aan de schuldeisers zal plaatsvinden overeenkomstig het Besluit compensatie schuldentrajecten. De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien blijkt dat verzoekster recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de ING om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022. [2]

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.