In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw die eerder met elkaar gehuwd waren. De man vorderde nakoming van afspraken uit het echtscheidingsconvenant, waarin was bepaald dat de echtelijke woning aan hem zou worden toebedeeld, mits hij de hypothecaire lening kon overnemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man niet had aangetoond dat hij aan deze voorwaarden kon voldoen. De rechtbank oordeelde dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat was om de hypothecaire lening over te nemen en dat de vrouw haar medewerking moest verlenen aan de overdracht van de woning. De rechtbank wees de vordering van de man toe, met de bepaling dat indien de vrouw niet meewerkte, het vonnis in de plaats zou treden van de vereiste medewerking van de vrouw. Daarnaast werd de vrouw veroordeeld tot nakoming van de afspraken in het convenant met betrekking tot de pensioenverevening. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.