5.2.De in 5.1 genoemde uitzondering doet zich hier voor. In dit geval zijn de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 31 maart 2021 gelijktijdig gedaan en hangen voorts inhoudelijk met elkaar samen. Eiseres heeft één aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar situatie kinderopvangtoeslag. Dat verweerder naar aanleiding daarvan twee afzonderlijke besluiten heeft genomen doet aan deze samenhang niet af. Een afzonderlijke ingebrekestelling om een beslissing op het bezwaar te nemen ontbreekt. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel in het betoog van eiseres dat een toepassing van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb geen recht doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van eiseres en de menselijke maat. De in dat artikel opgenoemde gronden om niet een dwangsom te verbeuren zijn hier niet van toepassing. De rechtbank heeft in zaak ROT 22/2300 reeds een dwangsom vastgesteld. Het beroep van eiseres op het vast stellen van een dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb is in deze zaak daarom ongegrond.
6. Omdat verweerder nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk 13 weken.
7. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zeer zorgvuldig worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg gehad dat het bezwaar nog niet is afgehandeld.
In dit geval ziet de rechtbank desondanks geen aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken. De rechtbank vindt daarbij doorslaggevend dat na het indienen van het verweerschrift op 30 mei 2022 tot aan de datum van deze uitspraak meer dan drie maanden zijn verstreken. De termijn van 13 weken die verweerder heeft gevraagd om alsnog op het bezwaar te beslissen, is sinds het moment van indienen van het verweerschrift al verstreken. Verweerder was er zich op dat moment van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure zoals omschreven in het verweerschrift toen al kunnen starten. Hij heeft daarmee niet hoeven wachten op deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.