ECLI:NL:RBROT:2022:8463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/2301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar herbeoordeling kinderopvangtoeslag; niet tijdig beslissen op het bezwaar; geen bestuurlijke dwangsom in deze zaak

In deze zaak heeft eiseres op 12 mei 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2021, waarin compensatie voor kinderopvangtoeslag werd toegekend voor de toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2014. Eiseres verzocht verweerder om de onderliggende stukken te verstrekken en stelde verweerder op 28 maart 2022 in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Op 13 mei 2022 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank constateert dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Verweerder heeft erkend dat de dwangsomregeling van toepassing is, maar stelde dat er slechts één dwangsom verbeurd is, omdat de bezwaarschriften in samenhang met een andere zaak zijn ingediend. De rechtbank sluit zich aan bij dit standpunt en oordeelt dat er slechts één dwangsom verbeurd is, omdat de bezwaarschriften inhoudelijk samenhangen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres voor het overige gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 als bedoeld in

artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. M. Burghout).

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 mei 2021 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 31 maart 2021 tot het toekennen van compensatie kinderopvangtoeslag voor toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2014. In haar bezwaarschrift heeft eiseres verweerder gevraagd om haar de onderliggende stukken te doen toekomen.
Bij brief van 28 maart 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Op 13 mei 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 30 mei 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Bij besluit van 31 maart 2021 heeft verweerder compensatie over toeslagjaren 2009 en 2011 tot en met 2014 toegekend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Over de vordering van eiseres om haar dossier te overleggen, kan de rechtbank zich niet uitlaten, omdat dit een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van de Awb. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als het niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het beroepschrift kennis te nemen voor zover dit beroep is gericht op het niet (tijdig) verstrekken van het volledige dossier aan eiseres.
Bestuurlijke dwangsom
4. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 28 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Daarbij heeft eiseres vermeld dat indien niet tijdig een beslissing volgt, zij aanspraak maakt op een dwangsom.
5. Verweerder erkent (in beroep) dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en een dwangsom is verbeurd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van eiseres gelijktijdig is gedaan met het bezwaarschrift in zaak ROT 22/2300 en beide bezwaarschriften inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, waardoor een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich meebrengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd.
5.1.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1815) volgt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet in ieder geval waarin het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist over meerdere besluiten, evenzovele dwangsommen verschuldigd zijn als er besluiten hadden moeten worden genomen. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat een uitzondering op het beginsel, dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, behoort te gelden in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Voorts heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.
5.2.
De in 5.1 genoemde uitzondering doet zich hier voor. In dit geval zijn de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 31 maart 2021 gelijktijdig gedaan en hangen voorts inhoudelijk met elkaar samen. Eiseres heeft één aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar situatie kinderopvangtoeslag. Dat verweerder naar aanleiding daarvan twee afzonderlijke besluiten heeft genomen doet aan deze samenhang niet af. Een afzonderlijke ingebrekestelling om een beslissing op het bezwaar te nemen ontbreekt. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel in het betoog van eiseres dat een toepassing van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb geen recht doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van eiseres en de menselijke maat. De in dat artikel opgenoemde gronden om niet een dwangsom te verbeuren zijn hier niet van toepassing. De rechtbank heeft in zaak ROT 22/2300 reeds een dwangsom vastgesteld. Het beroep van eiseres op het vast stellen van een dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb is in deze zaak daarom ongegrond.
Rechterlijke dwangsom
6. Omdat verweerder nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk 13 weken.
7. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten allemaal zeer zorgvuldig worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg gehad dat het bezwaar nog niet is afgehandeld.
In dit geval ziet de rechtbank desondanks geen aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken. De rechtbank vindt daarbij doorslaggevend dat na het indienen van het verweerschrift op 30 mei 2022 tot aan de datum van deze uitspraak meer dan drie maanden zijn verstreken. De termijn van 13 weken die verweerder heeft gevraagd om alsnog op het bezwaar te beslissen, is sinds het moment van indienen van het verweerschrift al verstreken. Verweerder was er zich op dat moment van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure zoals omschreven in het verweerschrift toen al kunnen starten. Hij heeft daarmee niet hoeven wachten op deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen het niet verstrekken door
verweerder van het volledige dossier aan eiseres;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht op de bestuurlijke dwangsom;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze
uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Feijtel, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 september 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.