ECLI:NL:RBROT:2022:8516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
10/069045-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van de Leerplichtwet 1969 wegens richtingbezwaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtreding van de Leerplichtwet 1969. De verdachte had een beroep gedaan op vrijstelling van de leerplicht op grond van artikel 5b van de Leerplichtwet, omdat zij richtingbezwaren had tegen het onderwijs dat haar kinderen zouden ontvangen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar de verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeende vormfout door Bureau Leerplicht en Voortijdig Schoolverlaten (LVS). De verdediging voerde aan dat er onrechtmatig verkregen gegevens waren gebruikt in de zaak, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting.

De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd en geconcludeerd dat er geen sprake was van een vormfout. De rechter oordeelde dat de ouders van de verdachte niet tijdig en volledig de benodigde stukken voor hun beroep op vrijstelling hadden ingediend, maar dat er voldoende bewijs was van overwegende bedenkingen van de verdachte tegen de richting van het onderwijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de levensbeschouwing van de verdachte, het Messiaanse geloof, voldoende onderbouwd was en dat er scholen waren die deze levensbeschouwing uitdragen. Hierdoor was de verdachte van rechtswege vrijgesteld van de verplichting om haar kinderen in te schrijven op school.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde overtreding van de Leerplichtwet, omdat de verdachte voldoende had aangetoond dat zij overwegende bedenkingen had tegen de richting van het onderwijs, waardoor zij niet in strijd met de wet handelde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/069045-22
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
gemachtigde drs. P.J. van Zuidam, kantoorhoudende te Lelystad.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van [geboortedatum kind 5] 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding(maak een keuze). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- toepassing van artikel 9a van het Wetboek van strafrecht.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De gemachtigde heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat er door Bureau Leerplicht en Voortijdig schoolverlaten (hierna: LVS) een onherstelbare vormfout wegens stelselmatige wetsovertreding is gemaakt in de zaak van de verdachte. Hiertoe heeft de gemachtigde het volgende aangevoerd.
Uit het webformulier van LVS Zuid-Holland Zuid blijkt dat deze bij elk beroep op artikel 5.b als eis stelt dat ouders een bestand bijvoegen met daarin een ‘Verklaring [...] met concrete en zwaarwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs bij alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen’, en een bestand met daarin een beschrijving van hun ‘Welbepaalde geloofsovertuiging / levensbeschouwing’.
Uit het proces-verbaal (pv) blijkt dat LVS dit beleid meent te kunnen baseren op artikel 8 lid 1 Leerplichtwet (Lpw) en op ontwikkelingen in de jurisprudentie, waarbij LVS doelt op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2019, waarin de Hoge Raad drie maatstaven/ onderzoekscriteria gaf aan de hand waarvan de strafrechter de beroepen op artikel 5b Lpw dient te beoordelen. De onderzoeksvoorschriften van de Hoge Raad, in het bovengenoemde arrest, zijn slechts gericht aan de strafrechter en niet aan enige andere instantie. Uit het huidige bestaan van deze onderzoeksvoorschriften in de jurisprudentie kan niet worden afgeleid dat andere overheidsorganen zonder meer bevoegd zouden zijn om deze beoordelingscriteria toe te passen, zoals LVS nu heeft gedaan. LVS handelt daarmee in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de uitvoeringswet bij de AVG. Er is in het pv dan ook sprake van in strijd met de wet verkregen gegevens.
Niet alleen LVS heeft zich hieraan schuldig gemaakt, aldus de verdediging. Uit het pv blijkt dat LVS meermaals overleg heeft gevoerd met het OM over deze casus. Het OM moet dus kennis hebben gehad van de onwettig verkregen en verwerkte persoonsgegevens en dus weet hebben gehad van deze wetsovertreding. Het pv waarop de tenlastelegging is gebaseerd is daarom ‘the fruit of a poisoned tree’ en is het eindresultaat van een zowel door LVS als door het OM beleidsmatig begane onherstelbare vormfout.
Primair dient de officier van justitie dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. Subsidiair dient het pv, als zijnde stoelend op onwettige verkregen informatie, uitgesloten te worden van het bewijs en de verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs vrij te worden vrijgesproken.
4.2.
Beoordeling
De vraag die beantwoord moet worden is of in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Het door de gemachtigde in zijn pleidooi genoemde webformulier maakt geen onderdeel uit van het dossier, althans uit het dossier blijkt niet dat informatie is ingewonnen via een webformulier. Wel blijkt dat er meermalen gecorrespondeerd is tussen de verdachte en LVS. Uit de dossierstukken volgt dat in de correspondentie de medewerkers van LVS gevraagd hebben om de informatie die volgens de Hoge Raad nodig is om te kunnen beoordelen of de verdachte gezien haar overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw (van rechtswege) was vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat haar kinderen in de ten laste gelegde periode stonden ingeschreven op een school. De verdachte heeft hierop gereageerd zoals zij op dat moment relevant achtte.
LVS mag alleen persoonsgegevens verwerken als dat nodig is om een bepaald gerechtvaardigd doel te bereiken. Het doel van LVS was in dit geval om conform de geldende wetgeving en jurisprudentie de stelling te beoordelen van de verdachte dat zij (van rechtswege) was vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat haar kinderen in de ten laste gelegde periode stonden ingeschreven op een school. Uit de dossierstukken blijkt niet dat in de correspondentie de AVG of enige andere vorm geschonden is. Er is dan ook geen sprake van een vormfout die tot niet-ontvankelijkheid of bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Vrijspraak

Op grond van de processtukken en dat wat tijdens de zitting is besproken, is komen vast te staan dat de verdachte en haar echtgenoot, tevens medeverdachte (hierna: de ouders) vanaf het schooljaar 2011-2012 elk jaar een beroep op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw hebben gedaan voor kinderen uit het gezin die de leerplichtige leeftijd bereikten. Met betrekking tot de kinderen [naam kind 1] (geboren in 2006), [naam kind 2] (geboren in 2007), [naam kind 3] (geboren in 2009), [naam kind 4] (geboren in 2013) en [naam kind 5] (geboren in 2015) is het volgende uit het dossier en ter terechtzitting naar voren gekomen.
Tot het schooljaar 2014-2015 heeft geen van de kinderen ingeschreven gestaan op een school voor primair onderwijs (po). In het schooljaar 2014-2015 zijn de kinderen [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] ingeschreven op een reformatorische basisschool, de [naam school 1]. Zij hebben deze school vanaf dat moment geheel doorlopen.
Voor [naam kind 4] is tot het schooljaar 2019-2020 steeds vrijstelling aangevraagd en verkregen.
[naam kind 5] werd in september 2020 vijf jaar oud en daarmee vanaf oktober van het schooljaar 2020-2021 leerplichtig. Tot op heden hebben [naam kind 4] en [naam kind 5] nooit op een school ingeschreven gestaan.
Geen van de kinderen staat ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs (vo) of heeft hierop ingeschreven gestaan.
Voor het schooljaar 2019-2020 hebben de ouders een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw gedaan voor [naam kind 1], die dat jaar naar het vo zou gaan. Zij hebben toen hun overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op het [naam school 2], een reformatorische scholengemeenschap voor vo, kenbaar gemaakt. Door LVS is dit beroep ongegrond verklaard aangezien LVS zich op het standpunt stelde dat de grondslag van de school overeen kwam met die van het po waarop [naam kind 1] tot dan toe had gezeten. [naam kind 1] werd door de ouders echter niet bij het [naam school 2] ingeschreven, waardoor op 1 augustus 2019 absoluut verzuim zou zijn ontstaan. Van dit verzuim werd pv opgemaakt en ingezonden naar het Openbaar Ministerie.
Voor het schooljaar 2020-2021 deden de ouders een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw voor [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 4]. Dit beroep werd door LVS ongegrond verklaard omdat de ouders hun overwegende bedenkingen niet kenbaar zouden hebben gemaakt.
Op 26 augustus 2020 werd de zaak betreffende het absolute verzuim van [naam kind 1] in het schooljaar 2019-2020 door de kantonrechter bij de rechtbank Rotterdam behandeld. In deze zaak heeft de kantonrechter de ouders vrijgesproken aangezien LVS het kennelijke verschil tussen de richting van het onderwijs bij de [naam school 1] (po) en die van het [naam school 2] (vo), ondanks de gelijke denominatie, had moeten onderzoeken. Vervolgens heeft LVS in oktober 2020 het beroep van de ouders op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw ten aanzien van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 4], voor zover bekend, voor het lopende schooljaar 2020-2021 alsnog gegrond verklaard.
Op 9 juni 2021 hebben de ouders voor het schooljaar 2021-2022 een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw gedaan voor de kinderen [naam kind 1] (vo), [naam kind 2] (vo), [naam kind 3] (vo), [naam kind 4] (po) en [naam kind 5] (po). Uit het pv van LVS is naar voren gekomen dat bij dit beroep in de door de ouders bijgevoegde stukken een verkeerde datum als
ingangsdatum van het betreffende schooljaar stond (te weten 1 september 2020).
LVS heeft toen de ouders verzocht actuele stukken aan te leveren bij hun verklaring omtrent het beroep op vrijstelling. Hierop hebben de ouders LVS een brief gestuurd, gedateerd 18 juli 2021 en door LVS ontvangen op 2 augustus 2021, waarin zij LVS kennis gaven van hun beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw wegens richtingbezwaar voor het schooljaar 2021-2022 ten aanzien van genoemde kinderen, met bijgevoegd een scholenlijst. LVS heeft verklaard dat de ouders echter ook toen geen verklaring met de overwegende bedenkingen alsmede de welbepaalde geloofsovertuiging hebben bijgevoegd. Op verzoek van LVS hebben de ouders hierna nog een brief aan LVS gestuurd waarin zij aangaven het Messiaanse geloof aan te hangen.
LVS heeft hierna het beroep op vrijstelling ongegrond verklaard aangezien, aldus LVS, uit de door de ouders bij het beroep op vrijstelling meegestuurde bescheiden, onvoldoende concreet en zwaarwegend hun overwegende bedenkingen tegen de richting van de scholen in de nabije omgeving van de woning waren gebleken.
Ter terechtzitting is het volgende naar voren gebracht.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde namens de verdachte aangevoerd dat hen is gebleken dat de in het pv genoemde en door de verdachte naar LVS toegestuurde lijsten van scholen en richtingbezwaren gedateerd 22 juli 2021, bij het pv ontbreken. Op pagina 9 van het pv is vermeld dat LVS op 2 augustus 2021 slechts één lijst van scholen ontving, en dat informatie over de godsdienst of levensbeschouwing en de bezwaren tegen de betreffende scholen daarbij ontbrak. De ouders hebben echter verklaard dat zij twee lijsten hadden ingestuurd van basisscholen en mavo-scholen op redelijke afstand, en dat die lijsten wel degelijk waren voorzien van bezwaren tegen de richtingen van de scholen. Uit de lijsten was ook op te maken welke levensbeschouwing/geloofsovertuiging de ouders hebben. Uit de bewering van LVS dat dergelijke informatie in de op 2 augustus 2021 door LVS ontvangen stukken geheel zou hebben ontbroken blijkt een wel zeer onwelwillende houding jegens deze ouders en hun vrijstellingsberoep.
De verdachte heeft ter aanvulling op het betoog van de gemachtigde verklaard dat zij steeds, bij elk beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw, aan LVS een brief met daarbij steeds dezelfde (maar van een nieuwe datum voorziene) scholenlijst en bezwaren die zij heeft tegen de richting van het onderwijs op de scholen in de nabijheid van de woning toestuurt, en dat die bezwaren op dezelfde pagina staan als de scholen die in de lijst worden genoemd. Zij heeft verklaard dat het vreemd is dat LVS nu de scholenlijst met de bezwaren niet zou hebben gekregen. Ook heeft zij aangegeven dat zij niet meer kan achterhalen of zij die scholenlijst met bezwaren daadwerkelijk bij de brief die zij op 18 juli 2022 aan LVS stuurde heeft gevoegd.
Ter terechtzitting heeft LVS verklaard dat zij de door de gemachtigde en verdachte genoemde bescheiden niet heeft ontvangen op 12 augustus 2021.
De gemachtigde heeft verder verklaard dat hij voorafgaande aan de zitting de bij het pv van LVS missende documenten, te weten de scholenlijst met de bezwaren van de ouders, aan de kantonrechter en officier van justitie heeft toegestuurd. Daarbij heeft hij verklaard dat volgens jurisprudentie (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341) een beroep op vrijstelling ‘ex nunc’ kan worden beoordeeld en niet hoeft plaats te vinden op basis van de stukken die tot 1 juli van het schooljaar waarop de vrijstelling door de ouders waren aangeleverd.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir het volgende geconcludeerd.
De ouders hebben voor het schooljaar 2021-2022 een beroep op vrijstelling gedaan. De vraag is of dat beroep op vrijstelling hen toekomt.
Verwijzend naar de artikelen 5 en 8 van de Leerplichtwet (hierna ook Lpw), heeft zij geconcludeerd dat de ouders niet hebben voldaan aan de verplichting die de wet hen oplegt in artikel 6 in lid 2 onder b in samenhang met artikel 8 van de Lpw, namelijk dat zij het beroep op vrijstelling tijdig en volledig doen, dat wil zeggen dat zij voor 1 juli de kennisgeving indienen voor het daarop volgend schooljaar en dat dat beroep op vrijstelling slechts kan worden gedaan indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen, overwegende bedenkingen bestaan.
In het pv dat is opgemaakt door LSV van 3 maart 2022 is gerelateerd dat de ouders op 9 juni 2021 een kennisgeving van hun beroep op vrijstelling voor het schooljaar 2021-2022 hebben gestuurd, maar kennelijk zonder scholenlijst waarop de overwegende bedenkingen per school waren vermeld en evenmin was aangegeven wat de welbepaalde geloofsovertuiging van de ouders was.
LVS had toen dit beroep op vrijstelling ongegrond moeten verklaren, maar heeft de ouders gevraagd aanvullende stukken te leveren vóór 2 augustus 2021.
LSV stelt op 12 augustus 2021 van de ouders een briefje te hebben ontvangen waarin zij verklaarden zich tot het Messiaanse geloof te rekenen; de overwegende bedenkingen ontbraken alsnog. De LSV heeft vervolgens het beroep op vrijstelling ongegrond verklaard
aangezien men niet voldaan had een de voorwaarden die de Leerplichtwet stelt.
Op 18 september 2022 (twee dagen voor de zitting) heeft de gemachtigde van de ouders een scholenlijst met uiteenzetting van overwegende bedenkingen van de ouders en hun godsdienstige overtuiging, gedateerd 22 juli 2022 in het geding gebracht.
Het beroep op vrijstelling moet echter beoordeeld worden op het moment dat het is ingediend en op basis van de stukken die daarbij zijn ingebracht. Het is niet mogelijk om op een later moment dan in de wet is gesteld nog informatie en stukken in te brengen om alsnog een vrijstelling te doen ontstaan voor iets wat is geweest. De ouders waren hiermee te laat voor het schooljaar 2021-2022 en het beroep op vrijstelling is dan ook terecht afgewezen door LVS. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de ouders zich hebben schuldig gemaakt aan de in de dagvaarding omschreven overtreding van de Leerplichtwet, omdat hun in de tenlastelegging genoemde kinderen in de betreffende pleegperiode niet ingeschreven stonden én er geen beroep op vrijstelling (mogelijk) was.
De kantonrechter overweegt naar aanleiding van het voorgaande het volgende.
Uit het pv van LVS komt naar voren dat de ouders, ook na herhaald verzoek van LVS, niet tijdig en/of niet alle voor een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw noodzakelijke stukken zouden hebben ingestuurd, waaronder een scholenlijst en een verklaring waaruit hun bezwaren voldoende concreet en zwaarwegend naar voren komen en verband houden met het onderwijs zoals dat door scholen in de nabijheid van hun woning wordt geboden. Voorop gesteld dient te worden dat het standpunt van de officier van justitie, dat het beroep van de ouders terecht is afgewezen aangezien de ouders niet tijdig de benodigde stukken hadden aangeleverd, en de zaak ‘ex tunc’ beoordeeld dient te worden, op basis van de wet en onder meer de door de gemachtigde aangehaalde jurisprudentie niet kan worden onderschreven. Het beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw van de verdachte dient dan ook op basis van de tot op heden bekende stukken beoordeeld te worden.
Aangevoerd is dat de verdachte in de periode juni tot en met augustus 2021 alle voor het beroep op vrijstelling voor het schooljaar 2021-2022 benodigde documenten, zoals de scholenlijst met daarin ook de bedenkingen tegen de verschillende schooldenominaties wél heeft aangeleverd, zoals zij dat elk jaar doet, en dat op de scholenlijst ook de overwegende bezwaren tegen de richtingen van het onderwijs in hun regio staan vermeld. Uit het pv van LVS komt daarnaast naar voren dat LVS in de periode van het beroep op vrijstelling van de ouders spreekt van ‘stukken’ die LVS van de ouders zou hebben ontvangen, wat impliceert dat LVS naast de brief van de ouders waarin zij een beroep deden op vrijstelling ook andere stukken moet hebben ontvangen. De dossierstukken geven hierover echter geen duidelijkheid.
Nu niet duidelijk is geworden of de ouders de scholenlijst met de bezwaren aan LVS hebben toegezonden én onduidelijk blijft (gezien het feit dat LVS in haar pv spreekt over ontvangen stuk
ken) kan het mogelijk ontbreken van de scholenlijst en de bezwaren van de ouders niet aan de ouders worden tegengeworpen. Voor de terechtzitting hebben de ouders via hun gemachtigde (nogmaals) de scholenlijst met de bezwaren aan de kantonrechter en het OM toegestuurd. Deze documenten kunnen, zoals hiervoor overwogen, bij de beoordeling van de huidige zaak worden meegewogen.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende.
Aan de orde is allereerst de vraag of de bezwaren van de verdachte (in de ten laste gelegde periode) de richting van het onderwijs betreffen. Van overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw kan, aldus de Hoge Raad, alleen sprake zijn indien de bedenkingen die worden aangevoerd,
a. a) verband houden met ernstige gemoedsbezwaren van de in artikel 2 lid 1 Lpw bedoelde persoon die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing
en
b) betrekking hebben op de richting en dus de fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, van - kort gezegd - het in artikel 5 aanhef en onder b Lpw bedoelde onderwijs
en
c) voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden.
Relevant in deze is nog dat onder overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder b Lpw niet is begrepen bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken van overwegende bedenkingen van de verdachte in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat de levensovertuiging waarop de verdachte haar richtingbezwaar heeft gebaseerd het Messiaanse geloof is.
De kantonrechter is van oordeel dat deze levensbeschouwing welbepaald is zoals blijkt uit diverse algemeen toegankelijke schriftelijke en digitale bronnen.
In de processtukken en op de zitting heeft niet ter discussie gestaan dat er scholen bestaan waar deze levensbeschouwing wordt uitgedragen en die de kinderen van de verdachte zouden kunnen bezoeken als een dergelijke school zich op redelijke afstand van de woning van het gezin zou bevinden. Hieruit volgt dat de bedenkingen van de verdachte zich niet richten tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs.
Door de verdachte is aan LVS, het OM en de kantonrechter een uitgebreide en onderbouwde lijst overgelegd van de richtingen van scholen op redelijke afstand van de woning van het gezin, waar de kinderen op geplaatst zou kunnen worden als tegen deze scholen geen richtingbezwaren zouden bestaan. Voorts is een brief van het [naam school 2] ingebracht waaruit naar voren komt dat [naam school 2] op 11 oktober 2019 aan de ouders heeft laten weten dat de kinderen niet voor vo op deze school welkom zijn als de ouders niet de identiteitsverklaring van de school ondertekenen. De ouders hebben echter onderbouwd aangegeven dat zij deze verklaring niet kunnen tekenen aangezien zij op een aantal essentiële punten een andere opvatting over geloofszaken hebben.
Het is, gezien de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, niet aan de kantonrechter om het gewicht van de door de verdachte naar voren gebrachte bedenkingen te beoordelen.
De kantonrechter is, op grond van al het vorenstaande, van oordeel dat voldoende is gebleken van overwegende bedenkingen van de verdachte in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw, ten gevolge waarvan zij (van rechtswege) was vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat haar kinderen in de ten laste gelegde periode stonden ingeschreven op een school. Op grond daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De kantonrechter:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank op 4 oktober 2022.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en met 3 maart 2022 te
Langerak, gemeente Molenlanden, althans in Nederland als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere(n) [naam kind 1] en/of [naam kind 2] en /of [naam kind 3], en /of [naam kind 4], en / of [naam kind 5], geboren op [geboortedatum kind 1] 2006 en/of [geboortedatum kind 2] 2007 en/of [geboortedatum kind 3] 2009 en/of [geboortedatum kind 4] 2013 en/of [geboortedatum kind 5] 2015, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n) als leerling(en) van een school, stond(en) ingeschreven;
(art 2 lid 1 Leerplichtwet 1969)