In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtreding van de Leerplichtwet 1969. De verdachte had een beroep gedaan op vrijstelling van de leerplicht op grond van artikel 5b van de Leerplichtwet, omdat zij richtingbezwaren had tegen het onderwijs dat haar kinderen zouden ontvangen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar de verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeende vormfout door Bureau Leerplicht en Voortijdig Schoolverlaten (LVS). De verdediging voerde aan dat er onrechtmatig verkregen gegevens waren gebruikt in de zaak, wat zou leiden tot bewijsuitsluiting.
De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd en geconcludeerd dat er geen sprake was van een vormfout. De rechter oordeelde dat de ouders van de verdachte niet tijdig en volledig de benodigde stukken voor hun beroep op vrijstelling hadden ingediend, maar dat er voldoende bewijs was van overwegende bedenkingen van de verdachte tegen de richting van het onderwijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de levensbeschouwing van de verdachte, het Messiaanse geloof, voldoende onderbouwd was en dat er scholen waren die deze levensbeschouwing uitdragen. Hierdoor was de verdachte van rechtswege vrijgesteld van de verplichting om haar kinderen in te schrijven op school.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde overtreding van de Leerplichtwet, omdat de verdachte voldoende had aangetoond dat zij overwegende bedenkingen had tegen de richting van het onderwijs, waardoor zij niet in strijd met de wet handelde.