In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtreding van de Leerplichtwet 1969. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, maar de verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. Dit zou het gevolg zijn van een onherstelbare vormfout die door Bureau Leerplicht en Voortijdig Schoolverlaten (LVS) zou zijn gemaakt. De verdediging stelde dat LVS in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) had gehandeld door onrechtmatig verkregen gegevens te gebruiken in de zaak van de verdachte.
De kantonrechter heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een vormfout die tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard. Vervolgens werd de vrijspraak van de verdachte overwogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn echtgenote, als ouders, in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 3 maart 2022 niet hadden voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet, maar dat de verdachte op grond van overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs, zoals bedoeld in artikel 5 aanhef en onder b van de Leerplichtwet, van rechtswege was vrijgesteld van de verplichting om zijn kinderen in te schrijven op school. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om tijdig en volledig te voldoen aan de eisen van de Leerplichtwet, maar erkent ook de rechten van ouders om vrijstelling aan te vragen op basis van hun levensbeschouwing. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke uitspraak in het kader van de Leerplichtwet en de bescherming van persoonsgegevens.