ECLI:NL:RBROT:2022:8604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
9578836 CV EXPL 21-40575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over servicekosten en kosten voor meubilering en stoffering

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een verhuurder en huurders over de hoogte van de servicekosten en kosten voor meubilering en stoffering van een huurwoning. De huurders, aangeduid als [gedaagden], huren een woning van de verhuurder, aangeduid als [eiser], en zijn het niet eens over de hoogte van de servicekosten die in rekening worden gebracht. De verhuurder stelt dat de huurders over de jaren 2018 tot en met 2020 € 25,26 per maand aan servicekosten en € 125,- per maand voor meubilering en stoffering verschuldigd zijn. De huurders daarentegen beroepen zich op een uitspraak van de Huurcommissie, die heeft vastgesteld dat zij slechts € 12,- per jaar aan servicekosten hoeven te betalen. De huurders vorderen een terugbetaling van € 3.582,24 aan teveel betaalde kosten.

Tijdens de procedure zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader toe te lichten. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 8 juli 2022 de huurders gevraagd om aan te geven welke bedragen zij in de periode 2018-2020 aan vergoeding voor meubilering en stoffering en VvE-kosten hebben voldaan. In het eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vergoeding voor meubilering en stoffering voor de jaren 2018 tot en met 2020 wordt vastgesteld op € 116,66 per maand, en dat de door de verhuurder gevorderde servicekosten op nihil worden vastgesteld. De kantonrechter heeft de vordering van de verhuurder tot betaling van de servicekosten afgewezen, omdat de huurders de verschuldigde bedragen al hebben betaald.

De kantonrechter heeft ook de reconventionele vordering van de huurders tot terugbetaling van teveel betaalde kosten toegewezen, waarbij het bedrag is vastgesteld op € 1.200,24. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de verhuurder is veroordeeld om binnen 14 dagen na de uitspraak het bedrag aan de huurders te betalen. Het vonnis is uitgesproken door mr. F. Aukema-Hartog.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9578836 CV EXPL 21-40575
datum uitspraak: 7 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiseres,
gemachtigde: mr. S.P. Koerselman te Zoetermeer,
tegen

1..[gedaagde 1],

woonplaats: [woonplaats gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 8 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de e-mail van [gedaagden] van 10 augustus 2022;
  • de akte uitlating tevens akte overlegging producties van [eiser], met bijlagen.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. [gedaagden] huren van [eiser] de woning met meubels en inventaris aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’ en/of ‘de woning’). Naast de huurprijs brengt [eiser] servicekosten bij [gedaagden] in rekening. Partijen zijn het echter niet met elkaar eens over de hoogte van het bedrag aan servicekosten dat [eiser] in rekening mag brengen. Volgens [eiser] zijn [gedaagden] over de jaren 2018 tot en met 2020 € 25,26 per maand aan servicekosten aan haar verschuldigd én € 125,- per maand ter zake kosten voor meubilering en stoffering van de woning. [gedaagden] stellen zich daarentegen op het standpunt dat zij – zoals de Huurcommissie heeft vastgesteld – over de jaren 2018 en 2019 maar € 12,- per jaar aan servicekosten hoeven te betalen. [eiser] moet daarom € 3.582,24 aan teveel betaalde kosten terugbetalen, aldus [gedaagden] [eiser] is het niet eens met de uitspraak van de Huurcommissie en heeft zich tot de kantonrechter gewend om het geschil opnieuw te beoordelen.
2.2.
Bij tussenvonnis van 8 juli 2022 zijn [gedaagden] in de gelegenheid gesteld aan te geven welke bedragen zij in de periode 2018-2020 aan vergoeding voor meubilering en stoffering en VvE-kosten hebben voldaan, waarna [eiser] kon reageren. Beide partijen hebben vervolgens een akte genomen.
2.3.
De kantonrechter blijft bij en volhardt in hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Dat betekent dat de vergoeding voor meubilering en stoffering voor de jaren 2018 tot en met 2020 wordt vastgesteld op € 116,66 per maand en dat de door [eiser] aan [gedaagden] door te berekenen VvE-kosten worden vastgesteld op nihil. De over die periode door [gedaagden] verschuldigde servicekosten en kosten voor het gestoffeerd en gemeubileerd verhuren komen daarmee op € 116,66 per maand in totaal. In hun laatste akte hebben [gedaagden] nog aangevoerd waarom dit bedrag lager zou moeten zijn. Aan deze (nieuwe) stellingen zal de kantonrechter echter voorbij gaan, omdat daarover al een beslissing is genomen en [gedaagden] voorafgaand én tijdens de mondelinge behandeling voldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun stellingen op dit punt nader toe te lichten. Dat zij hier nu pas mee komen wordt te laat geacht.
2.4.
[gedaagden] hebben bij hun nadere akte onbetwist gesteld dat zij over de jaren 2018-2020 het volledige bedrag aan meubel- en stofferingskosten en vergoeding voor gebruik roerende zaken hebben betaald. [eiser] heeft bij antwoordakte erkend dat [gedaagden] op grond van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen € 8,50 per maand aan meubilerings- en stofferingskosten en € 25,- per maand aan VvE-kosten teveel heeft voldaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagden], zoals ook vermeld in artikel 4.4. de huurovereenkomst, van 2018 tot en met 2020 € 150,- per maand aan kosten voor meubilering en stoffering en VvE-kosten hebben betaald. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat zij hiervoor € 116,66 per maand aan [eiser] verschuldigd waren. Dat betekent dat [gedaagden] over die periode € 33,34 per maand teveel hebben betaald.
2.5.
De vordering van [eiser] tot betaling van de servicekosten en kosten voor het gestoffeerd en gemeubileerd verhuren voor de jaren 2018 tot en met 2020 wordt dus afgewezen, omdat [gedaagden] de in dit kader verschuldigde bedragen al hebben betaald. De gevorderde wettelijke rente over deze bedragen wordt daarom ook afgewezen.
2.6.
De kantonrechter merkt de reconventionele vordering van [gedaagden] tot terugbetaling van de teveel betaalde kosten aan als een tegenvordering tegen de vordering van [eiser], zodat bij deze tegenvordering ook de betalingen in de jaren 2018 tot en met 2020 moeten worden betrokken. De door [gedaagden] in 2018 tot en met 2020 teveel betaalde kosten worden vastgesteld op € 1.200,24 (36 maanden x € 33,34). Voor het overige wordt dit deel van de vordering afgewezen.
2.7.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat [gedaagden] een huurverhoging van € 100,- per maand verschuldigd zijn over de maanden juli, augustus en september, maar deze bedragen niet aan haar hebben betaald. Zij doet een beroep op verrekening en meent dat zij € 300,- in mindering mag brengen op het aan [gedaagden] terug te betalen bedrag. Pas in haar laatste akte wordt dit punt voor het eerst aangevoerd, waardoor [gedaagden] hierop niet meer hebben kunnen reageren. Het beroep op verrekening kan daarom niet slagen.
proceskosten
2.8.
Partijen zijn beide deels in het ongelijk gesteld. In deze omstandigheid ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren, zowel in conventie als in reconventie. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd door [eiser], uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie:
3.1.
stelt de maandelijkse servicekosten die [eiser] voor de jaren 2018, 2019 en 2020 bij [gedaagden] in rekening mag brengen vast op nihil;
3.2.
stelt de kosten voor het gestoffeerd en gemeubileerd verhuren die [eiser] voor de jaren 2018, 2019 en 2020 bij [gedaagden] in rekening mag brengen vast op € 116,66 per maand;
3.3.
veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis aan [gedaagden] te betalen € 1.200,24 aan teveel betaalde servicekosten en kosten voor meubilering en stoffering over de jaren 2018 tot en met 2020;
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
43416