ECLI:NL:RBROT:2022:8609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
ROT 22/2440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor gebruik motorvoertuig op voet- en fietspaden voor woonbootligplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een ontheffing op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Eiser had een ontheffing aangevraagd voor het gebruik van een motorvoertuig op voet- en fietspaden om de ligplaats van zijn woonboot te bereiken. De rechtbank oordeelde dat de omvang van het geding beperkt was tot de aangevraagde ontheffing en de voorafgaand aan de zitting aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank oordeelde dat de verplichting om een kopie van de ontheffing achter de voorruit te hebben niet onredelijk bezwarend was en dat de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot intrekking niet overbodig was. Echter, de rechtbank vond dat de reikwijdte van de ontheffing onvoldoende inzichtelijk was gemaakt en dat de aansprakelijkheid voor het gebruik van de ontheffing te ruim was geformuleerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen drie weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: [naam],
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser voor twee jaar ontheffing verleend op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) voor het gebruik van een motorvoertuig door nader genoemde personen op de voet- en fietspaden langs de [straatnaam 1] te Rotterdam.
Bij besluit van 13 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en eiser voor vijf jaar ontheffing verleend voor het gebruik van een motorvoertuig door nader genoemde personen op de voet- en fietspaden langs de [straatnaam 2] en langs de [straatnaam 1] te [plaatsnaam].
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft een nadere productie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2022. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op 20 juli 2021 heeft eiser verzocht om verlenging van de eerder aan hem verleende ontheffing voor het bereiken van en het parkeren bij het adres [adres], de ligplaats van zijn waterwoning. Dit adres is namelijk slechts bereikbaar via voet- en fietspaden en er is geen parkeermogelijkheid. Eiser heeft verzocht de ontheffing te verlenen voor hemzelf, zijn echtgenote, zijn zoon, diens partner en hun twee zonen. Eiser heeft verder verzocht de verplichting tot het voeren van alarmverlichting te laten vervallen. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek ingewilligd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een aangepaste ontheffing afgegeven voor gebruik van niet alleen het voet- en het fietspad langs de [straatnaam 1], maar ook langs de [straatnaam 2] voor gemotoriseerd verkeer.
Verweerder heeft de ontheffing gehandhaafd voor de door eiser in zijn aanvraag genoemde personen. Verweerder acht het niet haalbaar en niet wenselijk ontheffing te verlenen voor alle derden die op het adres moeten zijn.
Verder heeft verweerder de verplichting gehandhaafd om een kopie van de ontheffing zichtbaar in de auto aanwezig te hebben bij afwezigheid van de bestuurder en tijdens gebruik van de ontheffing. De politie heeft aangegeven dit van belang te vinden voor een goede handhaving. Verweerder acht deze voorwaarde niet onredelijk bezwarend.
Ook de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot onmiddellijke intrekking van de ontheffing, wordt gehandhaafd. Wel is voor eventuele intrekking een afzonderlijk intrekkingsbesluit nodig, dat kan worden aangevochten.
3. Eiser betoogt in beroep dat de aangepaste verleende ontheffing evenmin voldoet.
Eiser vindt dat de reikwijdte van de ontheffing onvoldoende duidelijk is. Hij vreest dat dit tot problemen zal leiden bij handhaving.
Eiser vindt verder dat de ontheffing, nu het gaat om een woonadres, moet gelden voor alle verkeer dat op het adres [adres] moet zijn. Eiser meent dat verweerder dit eenvoudig kan realiseren door het plaatsen van de borden “C12: gesloten voor gemotoriseerd verkeer” en “C14: Gesloten voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen”, met de onderborden “uitgezonderd bestemmingsverkeer”.
Eiser vindt daarnaast de verplichting om een kopie van de ontheffing achter de voorruit van de auto te hebben, onredelijk bezwarend. Het gaat immers niet om een vignet, maar om meerdere losse pagina’s, die verkleuren.
Eiser blijft ook bij zijn standpunt dat de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot onmiddellijke intrekking van de ontheffing, niet in de ontheffing had moeten worden opgenomen. Ter zitting heeft eiser toegelicht deze bepaling niet zozeer onredelijk bezwarend te vinden als wel overbodig.
Tot slot acht eiser de bepaling over de aansprakelijkheid voor schade te verstrekkend.
4.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 is het verboden om fietspaden en het trottoir te gebruiken voor het rijden met of het parkeren van een motorvoertuig.
Onder een motorvoertuig wordt op grond van 1, tweede lid, van het RVV 1990, voor zover van belang verstaan: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen.
Op grond van artikel 87 van het RVV 1990 kan verweerder ontheffing van het bepaalde in artikel 10 verlenen.
5. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van het geschil beperkt is tot de door eiser aangevraagde ontheffing.
5.1.
Eiser heeft verzocht de eerdere ontheffing te verlengen voor de in de aanvraag genoemde personen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder, door de verkeerssituatie ter plaatse te wijzigen, eenvoudig zou kunnen realiseren dat eisers woonadres door al het bestemmingsverkeer kan worden bereikt. Eiser bedoelt hiermee, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, dat van de voet- en fietspaden gewone wegen kunnen worden gemaakt die alleen toegankelijk zijn voor bestemmingsverkeer. Deze door eiser gewenste wijziging van de verkeerssituatie valt echter buiten de omvang van het geding.
De rechtbank kan wat eiser daarover heeft aangevoerd, dan ook niet beoordelen.
5.2.
Voor het eerst ter zitting heeft eiser verklaard dat de ontheffing ook voor fietsers en bromfietsers zou moeten gelden. Voor zover deze beroepsgrond niet buiten de reikwijdte van de gevraagde ontheffing zou vallen, is deze zo laat aangevoerd dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing laten. Hierbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat door het erbij betrekken van verkeer van fietsen en bromfietsen de zaken weer anders komen te liggen: de politie moet opnieuw om advies worden gevraagd en ook moet worden bezien hoe de ontheffing in dat geval moet worden gehandhaafd.
6. Het feit dat verweerder de ontheffing op grond van artikel 87 van het RVV 1990 kan maar niet behoeft te verlenen, maakt dat verweerder een zekere ruimte heeft bij onder meer het stellen van voorwaarden aan de ontheffing die hij noodzakelijk acht. De rechtbank dient daarom in zoverre terughoudendheid te betrachten.
7. De rechtbank ziet geen basis voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet de gebruikers van de ontheffing kan verplichten een kopie van de ontheffing achter de voorruit van de auto te hebben. Gevraagd naar een oordeel over de verlenging van de ontheffing, heeft de politie aan verweerder meegedeeld rond [adres] veel auto’s geparkeerd te hebben zien staan en dat onduidelijk was of deze onder de verleende ontheffing vielen. Om dit te moeten navragen bij [adres] bemoeilijkt de handhaving, aldus de politie. De rechtbank kan, gelet op dit advies, verweerder volgen in zijn standpunt. Dat deze voorwaarde onredelijk bezwarend is, volgt de rechtbank niet.
8. De rechtbank acht verder de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot (een besluit tot) onmiddellijke intrekking van de ontheffing, niet overbodig. De toegevoegde waarde hiervan is naar het oordeel van de rechtbank dat duidelijk wordt dat het niet naleven van de voorwaarden van de ontheffing consequenties kan hebben.
9. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat in de verleende ontheffing onvoldoende duidelijk is opgenomen waar deze geldt. Het voet- en fietspad langs de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] zijn alleen vermeld in de aanhef, waar de aanvraag wordt omschreven. Onder “BESLUIT” is niet duidelijk vermeld waarover de ontheffing gaat.
De rechtbank overweegt voorts dat de vermelding “het fietspad en het voetpad langs de [straatnaam 2]” op zichzelf voldoende duidelijk is. De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat hierbij de naam “Delfshavensepad” wordt toegevoegd, zoals eisers hebben bepleit.
10. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in de verleende ontheffing de aansprakelijkheid voor schade abusievelijk te ruim is geformuleerd en dat daarin de aansprakelijkheidsclausule uit de eerdere ontheffing (van 12 augustus 2016) had moeten worden opgenomen. Deze luidt: “… dat eventueel aangebrachte schade aan bermen en fiets- en voetpaden en objecten moet worden vergoed”. Eiser heeft verklaard zich in deze clausule te kunnen vinden.
11. Gelet op de rechtsoverwegingen (r.o.) 9. en 10., kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond. Wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen drie weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal de ontheffing moeten aanpassen: de reikwijdte van de ontheffing zal duidelijk uit het besluit moeten blijken en de aansprakelijkheidsclausule zal moeten worden aangepast op de in r.o. 10. vermelde wijze. De rechtbank geeft verweerder in overweging bij de ontheffing een kaartje te voegen, waaruit duidelijk blijkt over welke paden de ontheffing gaat.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van de beroepsgronden en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 oktober 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.