Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft de ontheffing gehandhaafd voor de door eiser in zijn aanvraag genoemde personen. Verweerder acht het niet haalbaar en niet wenselijk ontheffing te verlenen voor alle derden die op het adres moeten zijn.
Ook de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot onmiddellijke intrekking van de ontheffing, wordt gehandhaafd. Wel is voor eventuele intrekking een afzonderlijk intrekkingsbesluit nodig, dat kan worden aangevochten.
Eiser vindt verder dat de ontheffing, nu het gaat om een woonadres, moet gelden voor alle verkeer dat op het adres [adres] moet zijn. Eiser meent dat verweerder dit eenvoudig kan realiseren door het plaatsen van de borden “C12: gesloten voor gemotoriseerd verkeer” en “C14: Gesloten voor fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen”, met de onderborden “uitgezonderd bestemmingsverkeer”.
Eiser blijft ook bij zijn standpunt dat de bepaling dat het niet naleven van de voorwaarden kan leiden tot onmiddellijke intrekking van de ontheffing, niet in de ontheffing had moeten worden opgenomen. Ter zitting heeft eiser toegelicht deze bepaling niet zozeer onredelijk bezwarend te vinden als wel overbodig.
Tot slot acht eiser de bepaling over de aansprakelijkheid voor schade te verstrekkend.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 is het verboden om fietspaden en het trottoir te gebruiken voor het rijden met of het parkeren van een motorvoertuig.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van de beroepsgronden en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 oktober 2022.