In deze zaak heeft verzoekster op 6 september 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van 11 juni 2020, dat door verweerster was aangevraagd. Tijdens de zitting op 16 september 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de advocaat van verzoekster en de beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. Verweerster heeft zich niet ter zitting laten zien, maar heeft wel een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft aangegeven dat zij al jaren bezig is met het oplossen van haar schuldenproblematiek en dat zij onder beschermingsbewind staat sinds 19 augustus 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomen heeft om haar vaste lasten te voldoen, en dat de huur voor september 2022 tijdig is betaald. Verweerster heeft in haar verweerschrift betoogd dat verzoekster onvoldoende inspanningen heeft geleverd om haar schulden af te lossen en dat er geen vertrouwen is in haar toekomstige betalingscapaciteit.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis heeft overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven zwaarder weegt. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schuldsanering.