ECLI:NL:RBROT:2022:8629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
FT EA 22/776 / FT EA 22/777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementsprocedure met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 6 september 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van 11 juni 2020, dat door verweerster was aangevraagd. Tijdens de zitting op 16 september 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de advocaat van verzoekster en de beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. Verweerster heeft zich niet ter zitting laten zien, maar heeft wel een verweerschrift ingediend.

Verzoekster heeft aangegeven dat zij al jaren bezig is met het oplossen van haar schuldenproblematiek en dat zij onder beschermingsbewind staat sinds 19 augustus 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende inkomen heeft om haar vaste lasten te voldoen, en dat de huur voor september 2022 tijdig is betaald. Verweerster heeft in haar verweerschrift betoogd dat verzoekster onvoldoende inspanningen heeft geleverd om haar schulden af te lossen en dat er geen vertrouwen is in haar toekomstige betalingscapaciteit.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis heeft overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven zwaarder weegt. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schuldsanering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 23 september 2022
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 6 september 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 september 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 september 2022.
Ter zitting van 16 september 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoekster], verzoekster;
  • de heer mr. N. Slingerland, werkzaam bij De Vries Zantman Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw C.A. van den Broek, werkzaam bij Zonder Zorgen Advies en Bewindvoering B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Mevrouw mr. M. Spruit, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens [verweerster] (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden, waarbij verweerster voorts heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Ter zitting heeft de advocaat van verzoekster verklaard dat verzoekster al jaren bezig is met het op orde krijgen van haar schuldenproblematiek. Zij heeft daarbij hulp gezocht bij een budgetbeheerder, echter kwam zij gauw weer in de problemen, omdat die budgetbeheerder niet regelmatig haar vaste lasten betaalde. Hierdoor is de huurachterstand die verzoekster destijds had, verder opgelopen.
Verzoekster heeft zich in het kader van stabilisatie onder beschermingsbewind laten stellen. Zij staat sinds 19 augustus 2022 onder beschermingsbewind. Door de advocaat van verzoekster is voorts aangegeven dat schuldhulpverlening – Stroomopwaarts – een plan van aanpak, waaronder een budgetplan, heeft gemaakt en dat daaruit is gebleken dat verzoekster maandelijks genoeg inkomen heeft, bestaande uit haar inkomsten uit een Participatiewet-uitkering en het kostgeld dat haar zoon betaalt, om haar vaste lasten te voldoen. Er is thans sprake van een stabiele financiële situatie, mede gezien het feit dat de beschermingsbewindvoerder voor de betaling van de vaste lasten zorgt. De huur van september 2022 is tijdig en volledig voldaan.

3..Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek moratorium afgewezen dient te worden. Er is immers al een geruime tijd, te weten sinds 3 november 2021, niet afgelost op de huurachterstand. Verder is verzoekster diverse afspraken niet nagekomen, waardoor verweerster er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de afspraken in de toekomst wel zullen worden nagekomen. Voorts is het volgens verweerster niet duidelijk om welke reden verzoekster en haar zoon aangewezen zijn op een bijstandsuitkering en niet kunnen werken. In de visie van verweerster valt te verwachten dat verzoekster en haar zoon in de toekomst meer inkomsten zullen genereren, bijvoorbeeld door het vinden van werk. In dat geval zal verzoekster over meer inkomen beschikken, zal de vordering kunnen worden afgelost en zal de ontruiming kunnen worden voorkomen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 11 augustus 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 13 september 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 11 juni 2020 ten uitvoer kan leggen. Ten aanzien van het verweer dat door verweerster is aangevoerd, inhoudende dat verzoekster zich – zoals het zich nu laat aanzien – onvoldoende inspant voor het vinden van een betaalde baan, tekent de rechtbank aan dat in het kader van de beoordeling van de gevraagde voorziening – anders dan bij een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling of een verzoek dwangakkoord – niet getoetst wordt of verzoekster aan de inspanningsverplichting heeft voldaan, zijnde de verplichting zich voldoende in te spannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 sub c Fw). Hetgeen door verweerster is aangevoerd staat derhalve niet aan toewijzing van het verzoek in de weg.
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is teneinde verzoekster in de gelegenheid te stellen in het minnelijk traject tot een overeenstemming met haar schuldeisers over een minnelijke schuldregeling te komen. Inmiddels zijn alle waarborgen om tot een reële minnelijke regeling te komen aanwezig, te weten inkomsten uit een Participatiewet-uitkering vermeerderd met kostgeld van zoon, het reeds opgestarte traject bij schuldhulpverlening en de recente onderbewindstelling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat schuldhulpverlening een plan van aanpak heeft opgesteld en dat zij spoedig een aanbod aan de schuldeisers van verzoekster gaat doen. Verder staat verzoekster sinds 19 augustus 2022 onder beschermingsbewind. Sindsdien zorgt haar beschermingsbewindvoerder voor de betaling van haar vaste lasten. De huur van de maand september 2022 is tijdig en volledig betaald. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ontruiming van de woonruimte brengt de stabiele situatie waarin verzoekster zich thans bevindt in gevaar. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 11 juni 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022.