ECLI:NL:RBROT:2022:8631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/644552 / FT EA 22/802 - C/10/644553 / FT EA 22/803 C/10/644554 / FT EA 22/804 - C/10/644555 / FT EA 22/805
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot energieafsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de Faillissementswet. Verzoekers, een echtpaar, hebben op 15 september 2022 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw, om te voorkomen dat de levering van elektriciteit en/of gas door verweerster, een energieleverancier, zou worden opgeschort. De verzoekers verkeerden in financiële problemen en hadden zich aangemeld voor schuldhulpverlening. Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 is verweerster niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie was, aangezien verweerster had aangekondigd de energievoorziening te beëindigen, terwijl verzoekers in het kader van schuldhulpverlening recht hadden op bescherming tegen afsluiting.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die afhankelijk zijn van de energievoorziening voor hun levensonderhoud, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die betaling voor de geleverde diensten eiste. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen en verweerster verboden de levering van elektriciteit en/of gas op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoekers hun lopende termijnen tijdig blijven voldoen. Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak benadrukt de bescherming van kwetsbare consumenten in financiële nood en de rol van schuldhulpverlening in dergelijke situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 13 oktober 2022
[naam 1]
en
[naam 2],
wonende te [adres]
[plaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 september 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
Verzoeker heeft op 15 september 2022 een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend. Dit verzoek is door verzoeker op 6 oktober 2022, ter zitting, ondertekend.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 september 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 6 oktober 2022.
Schuldhulpverlening heeft op 5 en 6 oktober nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Ter zitting van 6 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
[verweerster] gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Schuldhulpverlening heeft op 7 oktober 2022 namens verzoeker een verzoekschrift ex. artikel 284 Fw ingediend, zoals ter zitting besproken.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

De rechtbank behandelt de verzoeken alsof deze gelijktijdig waren ingediend door beide verzoekers gezamenlijk. Ter zitting is immers gebleken dat dit de intentie was. Om het dossier compleet te maken is schuldhulpverlening wel verzocht om het 284-verzoek van verzoeker aan de rechtbank te doen toekomen. Deze is inmiddels ontvangen.
Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster, te verbieden de nakoming van haar verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van elektriciteit en/of gas jegens verzoekers op te schorten.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de betalingsachterstanden zijn ontstaan toen verzoeker bij verzoekster in kwam wonen. Zo kwam het recht op toeslagen te vervallen, wegens een verkeerde inschatting van het inkomen van verzoeker. Verzoekers hebben dit weten recht te zetten, zodat zij vanaf heden weer recht hebben op toeslagen. Daarnaast ontvangen verzoekers thans een gezamenlijke Participatiewet-uitkering van ongeveer
€ 1.400,00. Hun inkomen is daarmee voldoende om het termijnbedrag van € 275,00 te voldoen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij recentelijk een bedrag van € 550,00 heeft voldaan om de achterstand deels in te lopen en dat zij tevens het termijnbedrag van
€ 275,00 heeft voldaan.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank neemt hierbij in overweging de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas (hierna: de regeling). Verzoekers hebben zich aangemeld bij schuldhulpverlening. Op
1 september 2022 heeft het intakegesprek plaatsgevonden. Uit het verzoekschrift blijkt dat schuldhulpverlening contact heeft opgenomen met verweerster, maar dat verweerster weigert medewerking te verlenen en de afsluiting van energie en/of gas wil doorzetten. Uit
art. 8 lid 2 sub a van de regeling blijkt dat verweerster de energie en/of gas niet mag afsluiten wegens wanbetaling, indien verzoekers een bewijs hebben overgelegd van hun aanvraag schuldhulpverlening. Nu schuldhulpverlening contact heeft opgenomen met verweerster, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verweerster hiermee het bewijs van aanmelding schuldhulpverlening heeft ontvangen. Op grond van de regeling is verweerster derhalve niet bevoegd om de levering van elektriciteit en/of gas te beëindigen. Echter, nu verzoekers een kopie van de e-mails van verweerster van 2 en 5 september 2022 hebben overgelegd, waaruit blijkt dat beëindiging van de levering van energie en/of gas aan hun woning is aangekondigd op 23 september 2022, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie. Hieruit lijkt immers te volgen dat verweerster niet op de hoogte is van de regeling, dan wel zich daar niet aan wenst te houden.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij niet verstoken worden van de levering van elektriciteit en/of gas aan hun woning en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster is erin gelegen dat zij voor de door haar geleverde diensten betaald krijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij het afgelopen maandbedrag van € 275,00 heeft voldaan. Verzoekster heeft daarnaast verklaard dat zij thans inkomsten uitvangen uit een gezamenlijke Participatiewet-uitkering van ongeveer € 1.400,00 per maand. Daarnaast hebben verzoekers weer recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. Hoewel verzoekers niet precies wisten hoeveel hun inkomen in totaal bedraagt, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verzoekers voldoende inkomsten ontvangen om het maandbedrag van € 275,00 te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt verweerster om de levering van elektriciteit en/of gas aan het woonadres van verzoekers gelegen aan de [adres] , op te schorten voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.