ECLI:NL:RBROT:2022:879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf in Schiedam op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening en het horecabeleid

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres, die een exploitatievergunning voor een horecabedrijf in Schiedam had aangevraagd, en de burgemeester van Schiedam als verweerder. De burgemeester had de vergunning geweigerd op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het horecabeleid van de gemeente. Eiseres had op 17 september 2020 de vergunning aangevraagd voor een nieuw te vestigen restaurant, maar de burgemeester weigerde deze op 24 november 2020. Het bezwaar van eiseres tegen deze weigering werd op 28 mei 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep aantekende bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende gemotiveerd had waarom de vergunning geweigerd was, met verwijzing naar de relevante artikelen van de APV en de Nota horecabeleid Schiedam 2013-2017. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag in overeenstemming was met het bestemmingsplan, maar dat dit niet betekende dat de weigeringsgronden uit de APV niet meer van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester deugdelijk had gemotiveerd dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf negatief beïnvloed zou worden, en dat er geen sprake was van gelijke gevallen die ongelijk behandeld werden, zoals eiseres had aangevoerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de APV en het horecabeleid in de beoordeling van aanvragen voor exploitatievergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , statutair gevestigd in [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.N. Baas),
en

de burgemeester van Schiedam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. van der Holst).

Procesverloop

Met het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde exploitatievergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf geweigerd.
Met het besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon B] .

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 17 september 2020 een exploitatievergunning aangevraagd voor de exploitatie van een nieuw te vestigen zelfstandig horecabedrijf (restaurant [naam horecabedrijf] ) aan de [adres] te Schiedam.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de exploitatievergunning geweigerd op grond van het bepaalde in de artikelen 1:8 en 2:28a, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013 (APV) in samenhang met de Nota horecabeleid Schiedam 2013-2017 (de Nota).
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, met overnemen van het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 25 mei 2021, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen. Het feit dat het bestemmingsplan na de Nota is vastgesteld betekent niet dat elke bestemming die in overeenstemming is met het bestemmingsplan passend is binnen de Nota. Het betekent ook niet dat er geen andere weigeringsgronden uit de APV van toepassing kunnen zijn. In de Nota is voldoende gemotiveerd waarom de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed op locaties die niet in de Nota worden genoemd. Voor de motivering van het besluit mag verweerder volstaan met een verwijzing naar de Nota. De in de Nota opgenomen afwijkingsmogelijkheden zijn niet van toepassing en voor het overige zijn er geen bijzondere omstandigheden bekend, die maken dat de gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen en moeten leiden tot afwijking van het beleid. De locaties aan de Havendijk en de hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg zijn niet gelijk en de locatie hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg is expliciet in de Nota genoemd. Daarom is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Het uitgangspunt van de Nota is in de eerste plaats de bescherming van openbare orde, veiligheid en van de woon- en leefsituatie. Gezien de belangrijke rol van horeca in de economie van Schiedam wordt in de Nota tevens aandacht geschonken aan enkele economische uitgangspunten. Dit betekent echter niet dat de bevoegdheden worden ingezet op een wijze die daar niet voor is bedoeld.
2.2.
Eiseres heeft in beroep op diverse hieronder te bespreken gronden het bestreden besluit aangevochten.
3. Het relevante juridische kader is vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag van eiseres in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook is niet in geschil dat het feit, dat op grond van het bestemmingsplan lichte horeca is toegestaan, niet betekent dat niet meer aan de weigeringsgronden uit de APV hoeft te worden getoetst. Verder is van belang dat in deze procedure de inhoud van het bestemmingsplan niet ter toetsing voorligt. Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft mogen stellen dat één of meer van de weigeringsgronden uit de APV zich voordoen en, zo ja, of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom volgens hem geen aanleiding bestaat om, in afwijking van zijn beleid, toch een exploitatievergunning te verlenen.
4.1.
De beroepsgrond van eiseres, dat onduidelijk is hoe de Nota zich verhoudt tot de weigeringsgronden uit de APV en onduidelijk is op welke wijze de Nota een specifieke invulling is van verweerders bevoegdheid uit de APV, slaagt niet. De bevoegdheid van verweerder om de exploitatievergunning te weigeren volgt uit artikel 1:8 in verbinding met artikel 2:28a, tweede lid, van de APV. Verweerder gaat er terecht van uit dat in de Nota invulling is gegeven aan de wijze waarop die bevoegdheid wordt uitgeoefend. Dit volgt reeds uit de intitulé van de Nota, in het bijzonder uit de verwijzing naar hoofdstuk 2, afdeling 8, van de APV, waarin artikel 2:28a is opgenomen. De omstandigheid dat in de APV niet wordt verwezen naar de Nota, leidt niet tot een ander oordeel, nu de Nota een uitwerking is van de APV en in de Nota wel wordt verwezen naar de APV.
4.2.
Eiseres voert verder aan dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de Nota en dat het gebiedsgerichte beleid voor een groot deel op economische en ruimtelijke overwegingen berust, die bij de beoordeling van een aanvraag om een exploitatievergunning geen rol spelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Ervan uitgaande dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de Nota brengt dit nog niet met zich dat verweerder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van de APV bij de beoordeling van een aanvraag om een exploitatievergunning niet meer behoort te toetsen aan de daarop betrekking hebbende bepalingen in de APV en de ter uitwerking daarvan in de Nota neergelegde beleidsregels. Uit het gebiedsgerichte beleid in de Nota kan voorts niet worden afgeleid dat in een geval als dit, waarin een exploitatievergunning is geweigerd onder verwijzing naar het gebiedsgerichte beleid in de Nota, andere overwegingen dan ten aanzien van openbare orde en woon- en leefmilieu doorslaggevend zijn geweest. Uit bijvoorbeeld het laatste deel van punt 4 van de Nota, waarnaar eiseres verwijst, kan niet worden afgeleid dat hieraan economische overwegingen ten grondslag liggen. De bewoordingen ervan sluiten aan bij de tekst van de in artikel 2:28a, tweede lid, van de APV genoemde weigeringsgrond: “
(…) kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.(…)”.
4.2.2.
Eiseres voert voorts aan - kort weergegeven - dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid en een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf is te verwachten en onduidelijk is hoe verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan het gebiedsgerichte beleid uit de Nota. Op grond van artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder ter motivering van een besluit volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn, voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. Aan die voorwaarde is voldaan. Een uitgangspunt van het gebiedsgerichte beleid is dat nieuwe vestiging van een horecabedrijf als hoofdregel beperkt is toegestaan en wel op plekken die specifiek worden genoemd in de tabel in bijlage 2 van de Nota. De straten die in de tabel worden genoemd, zijn volgens de Nota de enige straten in Schiedam waar uitbreiding van het aantal horecabedrijven en horecacategorieën is toegestaan en in de overige straten is het alleen toegestaan om bestaande horecabedrijven ongewijzigd over te nemen.
In overeenstemming met die beleidsregel heeft verweerder aan de weigering van de exploitatievergunning ten grondslag gelegd dat de Havendijk niet in het gebiedsgerichte beleid is genoemd als locatie waar horeca passend wordt geacht in relatie tot de openbare orde, veiligheid en/of woon- en leefomgeving. De stelling van eiseres, dat van haar vestiging ter plaatse geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid en een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie in de omgeving valt te verwachten, kan daar niet aan afdoen gelet op de beslissingsruimte die verweerder heeft ten aanzien van de vraag of al dan niet sprake is van een locatie waar horeca passend wordt geacht in relatie tot de openbare orde, veiligheid en/of woon- en leefomgeving. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is geen sprake.
4.2.3.
Nu de APV een grondslag biedt voor weigering van de exploitatievergunning vanwege een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie en/of de openbare orde, heeft verweerder dat specifieke belang aan de besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Reeds hierom is, anders dan eiseres aanvoert, geen sprake van schending van het specialiteitsbeginsel. Voorts blijkt niet dat verweerder zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodat evenmin sprake is van een schending van het verbod van détournement de pouvoir, zoals door eiseres is aangevoerd.
4.2.4.
De conclusie is dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat zich een weigeringsgrond uit de APV, die is uitgewerkt in de Nota, voordoet en hij daarom de exploitatievergunning heeft mogen weigeren.
4.3.
Eiseres voert aan dat verweerder gebruik had behoren te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van zijn beleid en de exploitatievergunning alsnog had moeten verlenen. Deze grond kan eveneens niet slagen.
4.3.1.
Eiseres stelt terecht dat de Nota verweerder een discretionaire bevoegdheid biedt om van het gebiedsgerichte beleid af te wijken. Paragraaf 3.3.3 van de Nota bevat de uitgangspunten van het gebiedsgerichte beleid. Onder punt 2 van deze paragraaf is vermeld: “
Afwijkingen van de hoofdregel (en daarmee van de tabel in bijlage 2) is alleen mogelijk in de situaties genoemd onder punt 3, 4 en 5 van deze subparagraaf”. Deze afwijkingsmogelijkheden betreffen: ruimte voor tijdelijke initiatieven (punt 3), herbestemming van monumentale en karakteristieke panden voor horeca is wenselijk (punt 4) en overige mogelijkheden om af te wijken van het gebiedsgerichte beleid, in het bijzonder in geval van een bijdrage aan een verbetering van de openbare ruimte, de openbare orde, de lokale economie of de ruimtelijke ordening, alsmede indien toepassing van het gebiedsgerichte beleid leidt tot een disproportioneel nadeel van een betrokkene (punt 5).
4.3.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de afwijkingsmogelijkheden geen van alle van toepassing zijn.
Verweerder heeft in het verweerschrift in bezwaar toegelicht dat de aanwezige horecafuncties voorzien in de behoefte van de bewoners en dat daarnaast nabij het Julianapark een restaurant is gevestigd. Vestiging van het restaurant van eiseres zou daarom niet bijdragen aan een verbetering van de openbare ruimte, de openbare orde, de lokale economie of de ruimtelijke ordening.
Eiseres voert aan dat van haar geen nadelige invloed op de openbare orde valt te verwachten en dat het gaat om een hoogwaardig à la carte restaurant met een horecaformule die zich elders heeft bewezen en een positief effect kan hebben op de omgeving en andere ondernemingen in de gemeente. Deze gronden, hoe begrijpelijk ook vanuit het perspectief van eiseres, behoefden verweerder niet tot een andere beoordeling te leiden, nu zij niet afdoen aan verweerders overwegingen, waaronder de overweging dat de aanwezige horecafuncties al voorzien in de behoefte van de bewoners.
4.3.3.
Eiseres voert aan dat verweerder van het beleid had dienen af te wijken, omdat zij groot nadeel lijdt doordat het restaurant waarin zij heeft geïnvesteerd niet kan openen. Deze grond kan niet slagen. Eiseres heeft in het restaurant geïnvesteerd terwijl de vereiste exploitatievergunning nog niet was verleend. Dit komt redelijkerwijs voor haar eigen rekening en risico. De stelling van eiseres dat zij op grond van de APV geen problemen hoefde te verwachten, kan hier niet aan afdoen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zowel de APV als de Nota openbare stukken zijn en dat eiseres dus vooraf had kunnen nagaan of het vestigen van een restaurant op de desbetreffende locatie mogelijk is. Verweerder heeft daarom niet ervan uit hoeven gaan dat afwijking van het beleid was aangewezen vanwege disproportioneel nadeel voor eiseres. Voor zover eiseres mede bedoeld heeft een beroep te doen op de zogenoemde inherente afwijkingsbevoegdheid in artikel 4:84 van de Awb, kan dat evenmin slagen, nu niet blijkt van gevolgen voor eiseres die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.3.4.
Ten slotte is in de Nota onder punt 5 van paragraaf 3.3.3 nog het volgende opgenomen: “
Ten tijde van het schrijven van deze nota zijn er op diverse locaties die niet worden genoemd in de tabel in bijlage 2 plannen om horecabedrijven te vestigen. Deze plannen hebben een toegevoegde waarde op de betreffende locatie, maar zijn nog niet (volledig) gerealiseerd. Om deze reden en het feit dat het niet gewenst is om op die locaties meer horeca toe te staan, zijn zij niet opgenomen in de tabel in bijlage 2. Het betreft de volgende horeca:
(…)
Hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg – fastfoodrestaurant (horecacategorie C/E)”.
Eiseres heeft hier een beroep op gedaan ten betoge dat zij in een gelijke positie verkeert als deze horeca op de hoek van de Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg, zodat verweerders weigering in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. Zij wijst daartoe op de afstand van beide locaties tot de snelweg en het feit dat beide locaties zijn gelegen aan dezelfde (hoofd)ontsluitingsweg. [adres] had daarom wel in de Nota moeten worden opgenomen, temeer nu deze locatie in het bestemmingsplan een horecabestemming heeft. Hetgeen eiseres aanvoert kan niet slagen.
4.3.5.
Verweerder heeft verwezen naar de in 4.3.4 geciteerde in de Nota vermelde toelichting bij enkele specifieke in de Nota opgenomen uitzonderingen en heeft overwogen dat het niet gewenst is om op die locaties meer horeca toe te staan dan vermeld.
Onbestreden is dat de locatie hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg expliciet in de Nota wordt genoemd en de locatie [adres] niet. Voorts is onbestreden dat er ten tijde van het schrijven van de Nota al plannen waren om een horecabedrijf te vestigen op de locatie hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg, terwijl die plannen er voor de [adres] toen niet waren. Verder heeft verweerder er op gewezen dat de [adres] op veel grotere afstand van de snelweg is gelegen dan de locatie hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg. Dit maakt dat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, zodat geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
4.4.
Gelet op al het voorgaande is de conclusie dat verweerder voldoende zorgvuldig en gemotiveerd heeft beslist tot weigering van de exploitatievergunning.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2022.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:8, eerste lid
1. Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:28a, tweede lid
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:
a. het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;
b. de aard van het horecabedrijf;
c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;
d. de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant(en) en leidinggevende(n) van het horecabedrijf in dit horecabedrijf of in andere horecabedrijven.
Nota horecabeleid Schiedam 2013-2017

1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een korte schets van de uitgangspunten van het beleid (par. 1.1), de belangrijkste ontwikkelingen (par. 1.2) en de reikwijdte van het beleid (par. 1.3). (…)
1.3
Reikwijdte horecabeleid
Deze nota bevat, samen met de APV en landelijke regelgeving, kaders voor de exploitatie van horecabedrijven in Schiedam. Het uitgangspunt van de nota is in de eerste plaats de bescherming van openbare orde, veiligheid en van de woon- en leefsituatie. Gezien de belangrijke rol van horeca in de economie van Schiedam wordt in de nota tevens aandacht geschonken aan enkele economische uitgangspunten. Het betreft echter geen uitgewerkt economisch aquisitieprogramma. Als daartoe behoefte is, wordt dit op een later moment apart uitgewerkt. (…)
2 Analyse, visie en doelstellingen
Hoofdstuk 2 geeft een beeld van de situatie van de Schiedamse horeca en de ontwikkelingen die daarop van invloed zijn (par. 2.1). Op basis van deze analyse en reeds bestaand gemeentelijk beleid wordt een visie geformuleerd (par. 2.2) en doelen gesteld (par. 2.3). (…)
2.3
Doelstellingen en activiteiten
Op grond van het voorgaande zijn de volgende doelstellingen gesteld voor de periode 2013 – 2017.
1. Horeca blijft bijdragen aan een aantrekkelijk Centrum van Schiedam;
2. Vermindering van horecagerelateerde overlast;
3. Horecaondernemers kunnen sneller inspelen op veranderingen en gemakkelijker initiatieven ontplooien.
(…)
2.3.3 Doelstelling 3: horecaondernemers kunnen sneller inspelen op veranderingen en gemakkelijker initiatieven ontplooien

(…) Instrumenten

Om horecaondernemers in staat te stellen sneller te kunnen inspelen op veranderingen en gemakkelijker initiatieven te laten ontplooien, worden de volgende instrumenten ingezet.
(…)
3. Gebiedsgericht beleid verruimen ten aanzien van tijdelijke initiatieven
Het gebiedsgerichte beleid bepaalt waar, welke categorie horeca is toegestaan. De overwegingen bij het gebiedsgerichte beleid gaan uit van permanente vestiging van horeca (Zie paragraaf 3.3 voor de overwegingen). Voor tijdelijke vestiging van horeca voor een periode van maximaal zes maanden kunnen echter minder strikte eisen gelden. De invloed die een dergelijk bedrijf heeft op de openbare orde en de leefomgeving is slechts tijdelijk. Daarom wordt in het gebiedsgerichte beleid opgenomen dat onder voorwaarden van het beleid kan worden afgeweken ten behoeve van tijdelijke horeca.

4. Flexibilisering van bestemmingsplannen

Gelet op het huidige horecabeleid zijn de bestemmingsplannen voor wat betreft de vestiging van horecabedrijven restrictief opgesteld. Dit heeft tot gevolg dat voor de vestiging van een horecabedrijf in veel gevallen tevens een omgevingsvergunning vereist is waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Om de procedure voor ondernemers te versoepelen verdient het aanbeveling om de bestemmingsplannen ruimer en flexibeler op te stellen door horeca breder toe te laten. Op grond van de uitgangspunten van het gebiedsgericht horecabeleid zal vervolgens worden beoordeeld of de vestiging van een horecabedrijf op die locatie mogelijk is of dat sprake is van een dusdanige concentratie dat een goed woon- en leefklimaat zich daartegen verzet. (…)

3 Gebiedsgericht beleid

(…) In dit hoofdstuk wordt per deelgebied aangegeven waar uitbreiding van horeca is toegestaan en voor welke type bedrijven (horecacategorie) dit mag.
3.1.
Functie van gebiedsgericht beleid
Het gebiedsgerichte beleid vormt de leidraad bij de vestiging van nieuwe horecabedrijven en van horecafuncties in niet-horecabedrijven (bijv. een bakker die tevens koffie en gebak voor consumptie ter plaatse serveert). Ook speelt het een rol bij de al dan niet gewijzigde overname van een bestaand horecabedrijf of een bedrijf dat tevens een horecafunctie heeft. Aanvragen om een exploitatievergunning worden getoetst aan het gebiedsgerichte beleid en ook voor exploitatievergunningvrije horeca geldt dat dit alleen mag worden gevestigd op locaties die in het gebiedsgerichte beleid worden genoemd. (…) Met de flexibilisering van bestemmingsplannen (zie ook paragraaf 2.3.3) is het de bedoeling dat het gemakkelijker wordt om zonder omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan een horecabedrijf te beginnen. (…)
3.3.3
Uitgangspunten van het gebiedsgerichte beleid
Het gebiedsgerichte beleid geeft regels voor de vestiging en overname van horecabedrijven en horecafuncties (Zie voor het onderscheid tussen horecabedrijven en horecafunctie paragraaf 3.1.). (…) Het gebiedsgerichte beleid steunt op de volgende uitgangspunten.

(…) 3. Ruimte voor tijdelijke initiatieven

In geval van tijdelijke initiatieven met een maximumduur van zes maanden kan worden afgeweken van het gebiedsgerichte beleid indien het initiatief de woon- en leefsituatie in de omgeving ervan en de openbare orde en veiligheid niet op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt (Voor een nadere invulling van deze begrippen wordt aangesloten bij de weigeringsgronden voor een exploitatievergunning die zijn genoemd in artikel 2:28a, tweede lid, van de APV). Voor horeca waarbij moet worden afgeweken van het gebiedsgerichte beleid is altijd een exploitatievergunning nodig. Voor tijdelijke horecabedrijven die geen exploitatievergunning behoeven, geldt dat zij alleen gevestigd mogen worden op plekken waar het gebiedsgerichte beleid dit toestaat. Indien het gebiedsgerichte beleid dit niet toestaat, zal een exploitatievergunning moeten worden aangevraagd met het verzoek af te wijken van het gebiedsgerichte beleid. (…)

(…) 5. Overige mogelijkheden om af te wijken van het gebiedsgerichte beleid

Naast de onder punt 3 en 4 genoemde situaties, kan er ook van het gebiedsgerichte beleid worden afgeweken, indien omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dit kan in ieder geval indien afwijking van het beleid bijdraagt aan een verbetering van de openbare ruimte, de openbare orde, de lokale economie of de ruimtelijke ordening. Tevens kan worden afgeweken van het gebiedsgerichte beleid indien toepassing ervan leidt tot een disproportioneel nadeel van een betrokkene (een horeca-exploitant, een omwonende of een andere belanghebbende). Deze afwijking zal in beginsel inhouden dat een horecabedrijf wordt gevestigd op een plek waar dit op grond van het gebiedsgerichte beleid niet mag. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de burgemeester besluiten een horecabedrijf niet toe te staan, terwijl dit wel zo is aangegeven in het gebiedsgerichte beleid.
Ten tijde van het schrijven van deze nota zijn er op diverse locaties die niet worden genoemd in de tabel in bijlage 2 plannen om horecabedrijven te vestigen. Deze plannen hebben een toegevoegde waarde op de betreffende locatie, maar zijn nog niet (volledig) gerealiseerd. Om deze reden en het feit dat het niet gewenst is om op die locaties meer horeca toe te staan, zijn zij niet opgenomen in de tabel in bijlage 2. Het betreft de volgende horeca:
(…) * Hoek Vlaardingerdijk/Karel Doormanweg – fastfoodrestaurant (horecacategorie C/E) (…)
In geval de horecaplannen op deze locaties worden gerealiseerd, zal dit in beginsel worden toegestaan. Slechts als de plannen leiden tot een ontoelaatbare aantasting van de openbare orde, veiligheid of de woon- en leefomgeving, zullen ze niet of in een afwijkende vorm worden toegestaan. (…)