ECLI:NL:RBROT:2022:8834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/645979 / KG ZA 22-853
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag op auto in kort geding met betrekking tot zekerheidstelling

In deze zaak, die op 20 oktober 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Verweij, de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde stichting [gedaagde01] was gelegd op een auto, eigendom van eiseres. De stichting had eerder verlof gevraagd om beslag te leggen ter verzekering van een vordering van € 600.000,00 op gedaagde [gedaagde02]. Eiseres stelde dat het beslag onterecht was gelegd, omdat de auto haar eigendom was en niet die van [gedaagde02]. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2022 werd duidelijk dat [gedaagde02] een bedrag van € 30.000,00 had gestort op de derdengeldenrekening van zijn advocaat, met de intentie om zekerheid te stellen voor de opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gestelde zekerheid voldoende was, aangezien deze de waarde van de auto overstijgt. De rechter oordeelde dat de verhaalspositie van de beslaglegger, [gedaagde01], niet in gevaar kwam door de opheffing van het beslag, omdat de zekerheid in de plaats kwam van het beslag. De voorzieningenrechter besloot het beslag op de auto op te heffen en bepaalde dat de auto met bijbehorende documenten aan eiseres moest worden teruggegeven. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/645979 / KG ZA 22-853
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2022
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. N. Verweij te Rotterdam,
tegen
1. de stichting
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,

2. [gedaagde02] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
advocaat mr. I.C. van der Wiel,
gedaagden
Partijen worden hierna [eiser01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief namens [gedaagde01] van 18 oktober 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2022;
  • de pleitnota van [gedaagde01] .
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Bij akte van cessie van 15 april 2015 zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] het volgende, voor zover van belang, overeengekomen:
(..)
 “ “De Stichting heeft een vordering ad zeshonderd duizend euro (€ 600.000,=), te vermeerderen met rente en kosten, hierna: “
de Vordering”, op [naam01] , (…) hierna: "
[naam01]".
 De Vordering werd op 17 april 2022 (…), vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, (…), hierna: “
de Vaststellingsovereenkomst".
 [gedaagde02] heeft, ofschoon daartoe onverplicht, aangeboden om de Vordering van de Stichting te kopen en gecedeerd te krijgen. De Stichting is bereid de Vordering aan [gedaagde02] te verkopen en te cederen.
(..)
1. De Stichting cedeert de Vordering aan [gedaagde02] , welke cessie [gedaagde02] bij deze van de Stichting aanvaardt.
2. De koopsom voor de Vordering bedraagt honderdvijftig duizend euro (€ 150.000,=), hierna: "
de Koopsom".
3. De cessie geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de hieronder in artikel 4 bedoelde eerste termijn van € 50.000,= op 28 mei 2015 is voldaan.
4. De koopsom zal worden voldaan in drie gelijke termijnen van vijftig duizend euro
(€ 50.000,=). [gedaagde02] zal de eerste termijn uiterlijk op 28 mei 2015 voldoen. Uiterlijk op 26 november 2015 zal [gedaagde02] de tweede termijn voldoen. Ten slotte zal [gedaagde02] de derde termijn uiterlijk op 28 juni 2016 voldoen.
5. De betaling van de overeengekomen termijnen zal steeds geschieden op de bankrekening (…)
6. Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat de in dit artikel overeengekomen betalingstermijnen “bepaalde termijnen” in de zin van art. 6:83 BW zijn, zodat, bij gebreke van de betaling binnen de betreffende termijn, het verstrijken van die termijn zal betekenen dat [gedaagde02] met de nakoming van de verbintenis in verzuim is, zonder dat daartoe een ingebrekestelling noodzakelijk zal zijn.
7. [gedaagde02] doet uitdrukkelijk afstand van zijn recht om zich ten aanzien van de betaling van de Koopsom, hoe dan ook of ter zake waarvan dan ook, te beroepen op verrekening of enig opschortingsrecht.
8. In geval [gedaagde02] met de betaling van één van de overeengekomen termijnen in gebreke mocht zijn, zal de in deze akte van cessie neergelegde betalingsregeling per direct, van rechtswege, zijn vervallen en zal het alsdan resterende bedrag van de Koopsom in zijn geheel opeisbaar zijn.”
2.2.
Tot heden heeft [gedaagde02] € 90.000,00 betaald aan [gedaagde01] en resteert dus nog een bedrag van € 60.000,00.
2.3.
[gedaagde01] heeft ter verzekering van verhaal voor de vordering op [gedaagde02] aan de voorzieningenrechter in deze rechtbank verlof gevraagd om beslag te leggen op een auto, met kenteken [kenteken01] , van het type BMW, type 318, hierna verder te noemen: ‘de auto’. De auto is te naam gesteld van [eiser01] . Tevens heeft [gedaagde01] verlof gevraagd voor het in bewaring geven van de auto aan [naam02] h.o.d.n. [bedrijf01] en voor het leggen van derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank.
2.4.
Het verlof voor het leggen van deze beslagen en voor de inbewaringgeving van de auto is op 8 augustus 2022 verleend. Op 11 augustus 2022 zijn beide beslagen gelegd en is de auto in bewaring gegeven aan voornoemd autobergingsbedrijf. Het beslag op de bankrekening van [gedaagde02] heeft geen doel getroffen.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • [gedaagde01] te veroordelen tot het opheffen van het conservatoir beslag en het afdragen van de auto aan [eiser01] ;
  • te bepalen dat [gedaagde01] gehouden is alle persoonlijke bezittingen van [eiser01] waaronder het kentekenbewijs, sleutels en tenaamstellingscode van de in beslag genomen auto aan haar af te staan;
Subsidiair:
  • [gedaagde01] te veroordelen tot opheffing van de gerechtelijke bewaring van de auto en het afdragen van de auto aan [eiser01] ;
  • te bepalen dat [gedaagde01] gehouden is alle persoonlijke bezittingen van [eiser01] waaronder het kentekenbewijs, sleutels en tenaamstellingscode van de in beslag genomen auto aan haar af te staan;
Primair en subsidiair:
  • te bepalen dat [eiser01] de auto zal mogen opvorderen en terughalen van iedere plaats waar deze zich bevindt en met machtiging om dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van politie en justitie, althans in goede justitie een dwangsom te bepalen ingeval [gedaagde01] nalatig blijft binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis de auto af te geven;
  • met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van dit geding, met begroting van het salaris voor de gemachtigde van [eiser01] op € 2.804,18, inclusief btw, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, alsmede [gedaagde01] te veroordelen in de kosten welke door de gerechtelijk bewaarder in rekening worden gebracht op het moment van afgifte van de auto, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, alsmede de nakosten ten belope van € 120,00, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn tot de dag van voldoening.
3.2.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser01] vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
Ter zitting is met partijen besproken en vastgesteld dat de vorderingen zo moeten worden begrepen dat gevorderd wordt het beslag op de auto bij onderhavig vonnis op te heffen. De opheffing van een conservatoir beslag kan op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
[gedaagde02] heeft kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling een bedrag van
€ 30.000,00 overgemaakt op de derdengeldenrekening van zijn advocaat. [gedaagde02] heeft ter zitting toegelicht dat dit bedrag dient tot zekerheidstelling, zodat het beslag op de auto dient te worden opgeheven en de auto weer ter beschikking van [eiser01] komt. [gedaagde01] betwist dat het beslag moet worden opgeheven, omdat geen sprake is van een zekerheidsstelling door [eiser01] en omdat het door [gedaagde02] overgemaakte bedrag niet dient tot zekerheid van voldoening van de vordering die [gedaagde01] op [gedaagde02] heeft, maar enkel dient om het beslag op de auto op te heffen. Voorts is een vordering van tenminste € 60.000,00 opeisbaar, zodat het bedrag van € 30.000,00 als deelbetaling moet worden aangemerkt.
4.4.
Overwogen wordt als volgt. Uit art. 705 lid 2 Rv vloeit voort, dat het beslag wordt opgeheven als en zodra genoegzame zekerheid is gesteld. Dat zekerheid is gesteld door [gedaagde02] en niet door [eiser01] maakt niet dat geen zekerheid is gesteld in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. Deze bepaling schrijft immers niet voor dat enkel de beslagene zekerheid kan stellen en de ratio van de bepaling staat ook niet aan zekerheidsstelling door een derde in de weg. De zekerheid is voorts genoegzaam. Het bedrag is reeds gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van [gedaagde02] . [gedaagde01] heeft ter zitting laten weten dat niet betwist wordt dat aldus op dat bedrag eenvoudig verhaal kan worden genomen. Ook wat de omvang betreft volstaat de zekerheid. Ter zitting is gebleken dat de door [gedaagde02] gestelde zekerheid de huidige geschatte waarde van de auto overstijgt. [gedaagde01] schat de waarde van de auto immers op maximaal € 25.000,00. Dat de vordering waarvoor het beslagverlof is verleend, is begroot op € 69.000,00 doet daaraan niet af. In het kader van de thans gevorderde opheffing van het beslag dient de gestelde zekerheid, de belangenafweging mede in aanmerking genomen, gerelateerd te worden aan de waarde van de auto. De verhaalspositie van [gedaagde01] als beslaglegger voor het geval te zijner tijd haar vordering wordt toegewezen, dient tenminste gelijk te blijven, doordat de zekerheid in de plaats komt van het beslag op de auto. Aan die eis is voldaan.
4.5.
Voor zover het bezwaar van [gedaagde01] inhoudt dat de storting moet worden gezien als betaling van een opeisbare schuld, miskent zij dat het niet gaat om een betaling aan haar maar om een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van [gedaagde02] , met als ter zitting uitdrukkelijk aangegeven intentie dat daarmee zekerheid wordt gesteld ter opheffing van het beslag. Dat is, gegeven de inzet van onderhavige procedure waarin [gedaagde02] slechts is betrokken als derde tegen wie geen vordering is ingesteld, ook logisch. De verhouding tussen [gedaagde01] en [gedaagde02] maakt geen onderdeel uit van onderhavige procedure, nu [eiser01] niet ter discussie stelt dat sprake is van een opeisbare vordering van [gedaagde01] op [gedaagde02] waarvoor beslag is en kon worden gelegd. Zij vordert slechts dat het beslag, waarvan zij als gebruiker van de auto hinder ondervindt, wordt opgeheven.
Haar voornaamste argument (los van de inmiddels gestelde zekerheid), komt erop neer dat dat beslag zou moeten worden opgeheven omdat de auto aan haar en niet aan [gedaagde02] toebehoort, terwijl het is gelegd voor een vordering op [gedaagde02] en niet op haar, [eiser01] . De betwisting door [gedaagde01] van de juistheid van [eiser01] ’s standpunt aangaande de eigendom is goed onderbouwd, onder meer met de door [eiser01] en [gedaagde02] ingenomen stellingen in eerdere procedures. Daarop behoeft echter niet beslist te worden, omdat de omstandigheid dat inmiddels genoegzame zekerheid is gesteld ertoe leidt dat het beslag zal worden opgeheven. De opheffing van het beslag brengt mee dat ook de bewaring wordt opgeheven.
Teneinde praktische problemen zoals die zich de vorige keer hebben voorgedaan te voorkomen, en omdat, gelet op het moment van wijzen van dit vonnis, niet zeker is wanneer de bewaarder daarvan kennisneemt wordt bepaald dat de opheffing geldt vanaf morgenochtend 9:30 uur. De bewaarder dient de auto dan aan [eiser01] af te geven, met alle zich daarin bevindende en daarbij behorende roerende zaken zoals autopapieren en sleutels.
4.6.
Ten aanzien van de proceskosten wordt als volgt overwogen. De vordering van [eiser01] wordt louter toegewezen omdat [gedaagde02] zekerheid heeft gesteld. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 11 augustus 2022 gelegde beslag op de auto met ingang van vrijdag
21 oktober 2022 te 9:30 uur,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.3608/106