In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [persoon A] en [persoon B], die in 2004 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Dit partnerschap is ontbonden op 21 september 2020. Tijdens de ontbindingsprocedure hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een convenant. De kern van het geschil betreft de fiscale verplichtingen die voortvloeien uit dit convenant, specifiek artikel 5.5, waarin is bepaald dat de heffingen met betrekking tot de jaren tot het jaar waarin het fiscaal partnerschap wordt beëindigd, gelijkelijk tussen partijen worden gedeeld.
[Persoon A] vordert van [persoon B] een bedrag van € 24.281,22, gebaseerd op fiscale verplichtingen die voortvloeien uit hun gezamenlijke belastingaanslagen. [Persoon B] betwist deze vordering en stelt dat zij niet akkoord zou zijn gegaan met het convenant als zij had geweten dat de belastingschuld zo hoog zou zijn. Daarnaast eist [persoon B] inzage in de financiële administratie van [persoon A] om inzicht te krijgen in de belastingschuld.
De kantonrechter oordeelt dat het convenant onverkort geldt en dat [persoon B] niet heeft aangetoond dat zij het convenant heeft vernietigd of ontbonden. De rechtbank wijst de vordering van [persoon A] toe, met uitzondering van een bedrag dat in mindering wordt gebracht op basis van een voorlopige aanslag. De vordering tot inzage in de administratie van [persoon A] wordt afgewezen, omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verstrekking van deze informatie. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.