ECLI:NL:RBROT:2022:8878

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/644374 / JE RK 22-2132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na spoed uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin na een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing die op 13 september 2022 is verleend. De ouders van [voornaam minderjarige] hebben beiden ingestemd met het verzoek, maar zijn het niet eens met de keuze van de GI voor het huidige pleeggezin. De moeder heeft een alcoholprobleem en de vader gebruikt cannabis, wat heeft geleid tot zorgen over de opvoedsituatie. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige pleegzorgsituatie goed is voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en dat de ouders' verzoek om plaatsing bij een buurtgezin niet in het belang van de minderjarige is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 mei 2023 en verklaard dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/644374 / JE RK 22-2132
Datum uitspraak: 23 september 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2021 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de spoedbeschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 september 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verweerschrift van de ouders van 17 september 2022, ingekomen bij de griffie op 17 september 2022.
Op 23 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de vader;
  • namens de GI, mw. [persoon A] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 20 mei 2022 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 mei 2023.
Bij beschikking van 13 september 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken, te weten tot 11 oktober 2022. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht met spoed [voornaam minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op dit moment dient er nog beslist te worden op de resterende periode tot 20 mei 2023.
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[voornaam minderjarige] is op 20 mei 2022 uit huis geplaatst in een crisispleeggezin vanwege zorgen over de opvoedsituatie. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek: moeder heeft een alcoholprobleem waarvan op dit moment onduidelijk in hoeverre dit van invloed is op de verdere ontwikkeling van [voornaam minderjarige] , en vader gebruikt cannabis. Er is tussen ouders sprake van relatieproblemen, waarbij verbaal en fysiek geweld heeft plaatsgevonden.
In juni 2022 zijn de moeder en [voornaam minderjarige] herenigd in het Babyhuis. Het Babyhuis bood voor de moeder en [voornaam minderjarige] een veilige plaats, waar gedurende dag en nacht toezicht was. De moeder heeft zich in de afgelopen maanden volledig ingezet om middels hulpverlening te leren hoe zij de juiste zorg aan [voornaam minderjarige] kan bieden. Verder is de moeder gestart met hulpverlening voor haar eigen problematiek. Deze verschillende hulpverlening hebben echter geresulteerd in oplopende spanningen bij de moeder, waardoor ze weer is gaan drinken (alcohol) in het Babyhuis. Hoewel in het Babyhuis in beginsel een zero-tolerancebeleid geldt, heeft de moeder na uitgebreide gesprekken hierover en een officiële waarschuwing op 26 augustus 2022 een kans gekregen van het Babyhuis om zich te herpakken en te herstellen. Desalniettemin heeft de moeder op 11 september 2022 opnieuw alcohol gedronken. Hierop heeft het Babyhuis op 12 september 2022 de moeder aangezegd dat zij het Babyhuis moest verlaten. Omdat de veiligheid van [voornaam minderjarige] hierdoor niet langer gegarandeerd kon worden, is [voornaam minderjarige] middels een spoedmachtiging uit huis geplaatst in het pleeggezin waar zij eerder heeft verbleven. De keuze is gemaakt haar in dit pleeggezin onder te brengen omdat dat een vertrouwde plek is voor [voornaam minderjarige] . Gezien wordt dat er sprake was van herkenning van het pleeggezin door [voornaam minderjarige] en [voornaam minderjarige] gaat goed mee in het ritme van het gezien. Gelet op de huidige complexe problematiek van de ouders wordt niet verwacht dat de ouders op korte termijn een veilige situatie kunnen creëren voor [voornaam minderjarige] . Hoewel de ouders werken aan de problematiek, heeft dit tot op heden nog niet tot een duurzame verandering geleid. Gelet op het voornoemde is een uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling wenselijk.
Wat betreft de wens van de ouders om [voornaam minderjarige] te plaatsen in een gezin uit de buurt merkt de GI op dat dit enerzijds kan zorgen voor laagdrempeliger contact tussen de ouders en [voornaam minderjarige] , maar anderzijds dat [voornaam minderjarige] in tegenstelling tot de huidige pleegouders niet bekend is met het buurtgezin, wat bij haar tot onrust kan leiden. Verder dient het buurtgezin – net als andere pleeggezinnen – eerst gescreend te worden, voordat een plaatsing eventueel mogelijk is.

De standpunten van de belanghebbenden

De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat de situatie haar veel verdriet doet, ingestemd met het verzoek. De moeder begrijpt dat [voornaam minderjarige] uit huis is geplaatst op het moment van de crisissituatie, maar zij is het niet eens met het beleid van de GI wat betreft de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het huidige pleeggezin. De GI heeft zonder overleg met de ouders, [voornaam minderjarige] geplaatst bij het reeds bekende pleeggezin. De moeder wenst dat [voornaam minderjarige] gedurende de uithuisplaatsing verblijft bij een buurtgezin uit het netwerk, nu de ouders het buurtgezin al langere tijd kennen en het gezin op kortere afstand van haar en de vader wonen. Daarnaast heeft de moeder meer vertrouwen in het buurtgezin, dan in het huidige pleeggezin. De vorige keer dat [voornaam minderjarige] bij de pleegouders verbleef, ging het psychisch niet goed met de moeder.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling eveneens ingestemd met het verzoek. De vader is het om dezelfde redenen als de moeder niet eens met het beleid van de GI wat betreft de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het reeds bekende pleeggezin. De vader voelt zich niet gehoord door de GI. De vader hoopt dat de mogelijkheden van een plaatsing van [voornaam minderjarige] bij het buurtgezin in de komende periode worden onderzocht.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
[voornaam minderjarige] verbleef sinds 21 juni 2022 samen met de moeder in het Babyhuis. Helaas is gebleken dat de moeder tegen de regels in heeft gedronken en daarom heeft zij een officiële waarschuwing gekregen vanwege alcoholgebruik. Er is met de moeder gesproken en zij heeft een laatste kans gekregen. Twee weken later heeft de moeder echter opnieuw alcohol gebruikt. De plaatsing van [voornaam minderjarige] en de moeder in het Babyhuis is als gevolg hiervan stopgezet. Naast zorgen over het alcoholgebruik van de moeder, zijn er ook zorgen over haar emotieregulatie en de spanningen tussen de ouders. Omdat de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij de moeder niet gewaarborgd kon worden, is [voornaam minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter met spoed uit huis geplaatst in een pleeggezin.
Gebleken is dat het met [voornaam minderjarige] op dit moment goed gaat in het huidige pleeggezin. Zij zijn bekend voor [voornaam minderjarige] , omdat zij al eerder bij dit pleeggezin heeft verbleven. Er is sprake van herkenning en ze ontwikkelt zich hier goed.
De ouders wensen echter dat [voornaam minderjarige] gedurende de uithuisplaatsing zal verblijven bij Matthijs en Jessica, een buurtgezin dat zij via een niet aan de GI gerelateerde hulpverleningsorganisatie hebben leren kennen. De ouders stellen dat zij hadden moeten worden gehoord over de plaatsing bij het pleeggezin en dat zij ten onrechte daarin geen inspraak hebben gehad. Daarmee miskennen zij echter dat door de tweede terugval van de moeder in alcoholgebruik de GI genoodzaakt was om met spoed in te grijpen en begrijpelijkerwijs heeft gekozen voor een plaatsing bij het huidige pleeggezin omdat die plek bekend en veilig is voor [voornaam minderjarige] .
Op dit moment, amper twee weken na de uithuisplaatsing, is de wens van de ouders om [voornaam minderjarige] te plaatsen bij het buurtgezin ook niet in het belang van [voornaam minderjarige] . Het verzet dat met name de moeder tegen het huidige pleeggezin heeft, is pas na de laatste uithuisplaatsing door haar aan de orde gesteld. Moeder stelt dat het contact met de pleegouders tot een ondragelijke mentale belasting heeft geleid, maar de kinderrechter constateert dat niemand anders dat gezien heeft of begrepen heeft waarom dat zo is. Waar dat verzet op gebaseerd is en waarom dat zo zwaarwegend voor haar is, is dus onduidelijk. Verder stelt de kinderrechter vast dat het buurtgezin eerst gescreend moet worden door pleegzorg en dat vervolgens moet worden afgewogen hoe de belangen van [voornaam minderjarige] het best gediend worden.
In de komende periode zal de wens van de ouders dus worden onderzocht. Tot die tijd is het verblijf van [voornaam minderjarige] bij de huidige pleegouders noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 20 mei 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.