ECLI:NL:RBROT:2022:8879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/569524 / FA RK 19-2020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van drie minderjarigen. De man verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de vrouw zich hiertegen verzette. De rechtbank oordeelde dat er een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaat, wat het gezamenlijk gezag in gevaar zou brengen. De rechtbank concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, en wees het verzoek van de man af.

Daarnaast verzocht de man om een zorgregeling, waarbij de kinderen elke veertien dagen op zaterdag bij hem zouden zijn. De vrouw voerde verweer en de rechtbank constateerde dat de man zijn afspraken omtrent belcontacten met de kinderen niet nakwam. De rechtbank oordeelde dat uitbreiding van de omgangsregeling op dat moment niet in het belang van de kinderen was, en wees ook dit verzoek af. De rechtbank benadrukte het belang van contact met beide ouders voor de ontwikkeling van de kinderen, maar stelde dat de ouders de kinderen niet mochten belasten met hun onderlinge strijd.

De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is mondeling gegeven en schriftelijk vastgesteld, met de mogelijkheid voor hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/569524 / FA RK 19-2020
Beschikking van 23 september 2022 betreffende het ouderlijk gezag/ de regeling van de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening
van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.L. Bos te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verkort proces-verbaal van de rechtbank van 25 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de Raad) van 2 augustus 2022;
  • het e-mailbericht van mr. F. Ergec namens de moeder van 22 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 september 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, voornoemd;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. F. Ergec, waarnemer van mr. W.L. Bos;
  • de Raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
Het onderhavige verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de Raad betreffende een ondertoezichtstelling ingeschreven onder het zaaknummer: C/10/642454 / JE RK 22-1819. In die procedure is afzonderlijk beschikking gegeven.
1.4.
In verband met de behandeling van het verzoek van de Raad was tevens aanwezig een vertegenwoordigster van de GI, [persoon B] .
1.5.
[naam minderjarige 1] is gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Aan deze relatie is in 2014 een einde gekomen.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 3] ; geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2012 te [geboorteplaats] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de moeder.
2.4.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.5.
De minderjarigen wonen bij de moeder.
2.6.
De man heeft de Angolese nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse
nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over
de minderjarige kinderen van partijen.
3.1.2.
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van het verzoek van de man.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.5.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Gebleken is dat er sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het is de ouders niet gelukt om de minderjarigen onbelast contact te laten hebben met beide ouders. Daarnaast is er amper communicatie tussen de ouders mogelijk. Er is sprake van een groot wederzijds wantrouwen en zij maken elkaar over en weer verwijten. De verwachting is daarom niet gerechtvaardigd dat de ouders in staat zullen zijn op een behoorlijke wijze het gezamenlijk gezag uit te oefenen en in gezamenlijk overleg beslissingen in het belang van de minderjarigen te nemen. De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken, terwijl niet te verwachten is dat deze situatie binnen afzienbare tijd zodanig verbeterd is dat de vereiste constructieve invulling van het gezag kan worden gerealiseerd. Het verzoek van de vader om hem mede met het gezag te belasten zal daarom worden afgewezen.
3.2.
Zorgregeling / Omgangsregeling
3.2.1.
De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
(hierna: zorgregeling) dan wel een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
(hierna: omgangsregeling) vast te stellen die inhoudt dat de minderjarige kinderen van
partijen een zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 17.00 uur bij hem zijn.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op het verzoek van de man is artikel 1:377a BW van toepassing. In beginsel heeft de man als juridisch ouder recht op en de verplichting tot omgang met de minderjarigen, tenzij sprake is van een of meer van de in het derde lid van dit artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht. Deze gronden hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.4.
Vaststaat dat tijdens de mondelinge behandeling in deze rechtbank van 25 oktober 2021 is afgesproken dat de man om de week een belcontact heeft met de minderjarigen, waarbij de man ieder kind afzonderlijk, vijf minuten spreekt. Gebleken is dat het de man niet lukt om deze gemaakte afspraak na te komen. De vrouw heeft een overzicht van de nagekomen belafspraken overgelegd, waaruit blijkt dat de man bij ongeveer tweederde van de belmomenten niet daadwerkelijk heeft gebeld. De man laat op geen enkele manier zien dat hij beseft dat hij hierin zelf een verantwoordelijkheid heeft. In plaats daarvan legt hij de schuld hiervoor bij de moeder neer of verschuilt hij zich achter toevallige omstandigheden.
Daarnaast ervaren de kinderen de belcontacten als ongemakkelijk en zij wensen dan ook geen uitbreiding van het contact. Vader ziet geen meerwaarde in hulpverlening, maar van juli 2020 tot februari 2021 heeft er omgangsbegeleiding plaatsgevonden vanuit Enver, waarbij het de vader kennelijk wel is gelukt om zich aan de afspraken te houden. Die hulpverlening is nu nog niet op gang gekomen.
3.2.5.
De rechtbank acht een uitbreidding van de omgangsregeling op dit moment daarom niet in het belang van de minderjarigen. Zolang het de vader niet lukt om de belcontacten na te komen, is een uitbreiding geen optie. Binnen de ondertoezichtstelling dient er gewerkt te worden aan de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en dient er zicht te worden gehouden op de omgang tussen de vader en de minderjarigen. Het verzoek van de man tot vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling zal worden afgewezen.
3.2.6.
De rechtbank geeft aan de man en de vrouw mee dat het voor de ontwikkeling van minderjarigen in beginsel belangrijk is om contact te hebben met beide ouders. De manier waarop minderjarigen het contact ervaren, is in belangrijke mate afhankelijk van de opstelling van de beide ouders. Het is daarom van belang dat de ouders de minderjarigen niet belasten in de onderlinge strijd. Daarnaast is het van belang dat de minderjarigen positieve ervaringen opdoen in de contactmomenten met de vader, waarbij het bij de vader begint met het nakomen van de afspraken.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de man af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 17 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.