In deze zaak vordert de man in kort geding nakoming van een mondeling overeengekomen omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De partijen, de man en de vrouw, zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2017. De vrouw oefent het ouderlijk gezag uit. De man stelt dat er een regeling was voor omgang, maar partijen verschillen van mening over de details. De voorzieningenrechter heeft op 2 februari 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, die een 1,2,3-regeling inhoudt. Dit houdt in dat de minderjarige in week 1 op 1 dag, in week 2 op 2 dagen en in week 3 op 3 dagen bij de man verblijft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het van belang is dat de minderjarige een band kan onderhouden met de niet-verzorgende ouder. De vrouw heeft verweer gevoerd, onder andere over het gebruik van softdrugs door de man, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een contra-indicatie voor omgang. De man heeft ook een verzoek gedaan om een dwangsom op te leggen voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de omgang, maar dit verzoek is afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan ingaan.