ECLI:NL:RBROT:2022:899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
C/10/630598 / KG ZA 21-1113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding tussen ouders van minderjarige

In deze zaak vordert de man in kort geding nakoming van een mondeling overeengekomen omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De partijen, de man en de vrouw, zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2017. De vrouw oefent het ouderlijk gezag uit. De man stelt dat er een regeling was voor omgang, maar partijen verschillen van mening over de details. De voorzieningenrechter heeft op 2 februari 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, die een 1,2,3-regeling inhoudt. Dit houdt in dat de minderjarige in week 1 op 1 dag, in week 2 op 2 dagen en in week 3 op 3 dagen bij de man verblijft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het van belang is dat de minderjarige een band kan onderhouden met de niet-verzorgende ouder. De vrouw heeft verweer gevoerd, onder andere over het gebruik van softdrugs door de man, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een contra-indicatie voor omgang. De man heeft ook een verzoek gedaan om een dwangsom op te leggen voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de omgang, maar dit verzoek is afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan ingaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/630598 / KG ZA 21-1113
Vonnis in kort geding van 2 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A.J. van de Graaf te Diemen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. K.J. Hoogerwerf te Schiedam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 december 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de brief met bijlage van de man van 20 januari 2022.
1.2.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige]
2.2.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de vrouw uitgeoefend.

3. Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - nakoming van de in onderling overleg afgesproken een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling), zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal derhalve overgaan tot de materiële beoordeling.
4.2.
De man heeft onbetwist gesteld dat de minderjarige sinds het uiteengaan van partijen regelmatig voor omgang bij de man verbleef. Partijen zijn echter geen vaste omgangsregeling overeengekomen. Zij verschillen van mening over de frequentie waarin de omgang plaatsvond. Per oktober 2021 is het contact tussen de man en de minderjarige gestopt.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor een gezonde, evenwichtige ontwikkeling en groei naar volwassenheid voor minderjarigen in beginsel van belang dat is dat zij een band met de niet-verzorgende ouder kunnen onderhouden.
4.4.
De vrouw stelt in algemene zin terecht dat het gebruik van softdrugs niet samengaat met het verzorgen van minderjarigen, ook niet als het gebruik van softdrugs buiten het zicht van de minderjarigen plaatsvindt. De voorzieningenrechter is ambtshalve bekend met het standpunt van de raad dat het gebruik van softdrugs een ernstige contra-indicatie is voor omgang tussen een ouder en een minderjarige. Als de man softdrugs gebruikt tijdens of kort voor de omgang met de minderjarige, dan is er dus een ernstige contra-indicatie voor omgang.
Gelet op de onderbouwde weerspreking van de man – waaronder de verwijzingen naar de omgang die in het verleden heeft plaatsgevonden en naar het feit dat de man fulltime werkt – en gelet op de afwezigheid van een weerlegging door de vrouw, is voor de voorzieningen-rechter niet aannemelijk dat er een contra-indicatie is voor omgang tussen de man en de minderjarige.
De voorzieningenrechter zal daarom, conform het advies van de raad, bepalen dat de omgangsregeling op korte termijn wordt opgestart.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen zelf ook de intentie hebben om de omgang tussen de man en de minderjarige te hervatten.
Verder hebben zij aangegeven te willen gaan werken aan werken aan het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding, zodat er ruimte komt om te praten over hun wederzijdse zorgen.
Beiden hebben een voorstel gedaan voor de hervatting van de omgangsregeling. Daarbij is de man uitgegaan van wekelijkse weekendregeling die een langere periode heeft gegolden tussen partijen. De vrouw is uitgegaan van een tweewekelijkse weekendregeling die een langere periode heeft gegolden tussen partijen.
Omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, zal de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling bepalen die, alle omstandigheden en verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling in aanmerking nemende, het meest in het belang van de minderjarige wordt geacht. De voorzieningenrechter komt uit op een 1,2,3-regeling. In week 1 omgang op 1 dag, in week 2 omgang op 2 dagen, in week 3 omgang op 3 dagen.
Deze voorlopige omgangsregeling kan partijen helpen om te ervaren welke omgangsregeling zij voor de toekomst het meest in het belang van de minderjarige vinden. De voorlopige omgangsregeling zal gelden totdat partijen in onderling overleg tot andere afspraken zijn gekomen of totdat in een bodemprocedure anders is beslist.
4.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verder aangegeven een traject ouderschapsbemiddeling te willen volgen om te leren communiceren als ouders van hun zoon, zodat hij kan genieten van een onbelast contact met zijn beide ouders. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen de toezegging zullen nakomen en dat zij zich op korte termijn zullen aanmelden voor een traject ouderschapsbemiddeling. Dit kan via het wijkteam of via een verwijzing van de huisarts.
4.6.
De vordering van de man tot verbeurte van een dwangsom voor elke keer dat de vrouw niet meewerkt aan de omgang, wordt afgewezen. Er is er onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de vrouw de hierna vermelde voorlopige omgangsregeling niet zal nakomen. De vrouw heeft aangegeven achter hervatting van de omgangsregeling te staan.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de minderjarige in het kader van de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht voorlopig via een drie wekelijks schema als volgt bij de man zal verblijven:
  • week 1: op woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur, waarbij de man met de minderjarige zal meegaan naar zijn sportactiviteiten (zwemles, voetbaltraining). De minderjarige verblijft het weekend van week 1 bij de vrouw;
  • week 2: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • week 3: van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur;
waartoe de man de minderjarige iedere keer zal ophalen uit school dan wel bij de vrouw en de minderjarige weer zal terugbrengen naar de vrouw;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp en in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.291 / 1160