In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind01] voor de duur van twaalf maanden en de uithuisplaatsing bij de oma vaderszijde, [naam06], voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde relatie tussen [naam kind01] en zijn moeder, wat leidt tot ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling. De moeder en de oma vaderszijde zijn niet in staat om in het belang van [naam kind01] met elkaar te communiceren, waardoor hij tussen hen in klem zit. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de huidige situatie niet veilig is voor [naam kind01] en dat hij bij zijn oma vaderszijde moet blijven wonen, ondanks de bezwaren van de moeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de nadruk op het belang van de ontwikkeling van [naam kind01] en de noodzaak van hulpverlening voor zowel hem als zijn moeder. De kinderrechter heeft ook opdracht gegeven om alternatieven voor de toekomst te onderzoeken, zoals een terugplaatsing bij de moeder of een plaatsing in een neutraal pleeggezin.