ECLI:NL:RBROT:2022:919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
ROT 20/6336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag lokale belastingen wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag lokale belastingen. Eiseres had een aanslag ontvangen op 28 februari 2019, waartegen zij bezwaar wilde maken. Verweerder verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk omdat dit niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit van verweerder voldoende gemotiveerd was, ook al was het bezwaar formeel niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had niet aangetoond dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, aangezien het bezwaarschrift pas op 20 augustus 2020 was ingediend, ruim na de verstrijking van de termijn.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat eiseres niet had aangetoond dat zij de aanslag niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat verweerder conform de wet had gehandeld en dat er geen schending was van de rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers,
en
[naam verweerder] ,verweerder, gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Met het besluit van 28 februari 2019 (de beschikking) heeft verweerder aan eiseres een aanslag lokale belastingen opgelegd met een totaal bedrag van € 1728,20.
Met de uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet binnen de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezwaar is gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 op zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Motiveringsbeginsel
1. De beroepsgrond dat het bestreden besluit niet, subsidiair onvoldoende, gemotiveerd is, faalt.
1.1
Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
1.2
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift formeel niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:7 Awb. Verweerder kon dus volstaan zonder inhoudelijke motivering van het besluit. Ambtshalve, dat wil zeggen: zonder daartoe verplicht te zijn, heeft verweerder gemotiveerd waarom het bezwaarschrift ook op inhoudelijke gronden niet zal slagen. De rechtbank is van oordeel dat het motiveringsbeginsel niet geschonden is.
Horen
2. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet op haar bezwaarschrift is gehoord. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wordt een belanghebbende – in afwijking van de hoofdregel in artikel 7:2 van de Awb – alleen gehoord op zijn of haar verzoek. Uit de stukken blijkt niet dat eiseres dat verzoek heeft gedaan.
Ontvankelijkheid
3. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de AWR) Bekendmaking van een besluit geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking. De wet bevat geen nadere bepalingen over de wijze waarop de verzending van een aanslagbiljet dient te geschieden. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb) dan wel ter post is bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Voorts bepaalt artikel 6:11 van de Awb dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Beoordeeld dient te worden of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. Niet in geschil is dat het primaire besluit is gedagtekend op 28 februari 2019, zodat de termijn begon te lopen op 1 maart 2019 en eindigde op 11 april 2019. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend via het online portal van verweerder op 20 augustus 2020. Het bezwaarschrift is gedateerd ruim na verstrijken van het bezwaartermijn.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag op de voorgeschreven wijze in de zin van artikel 3:41 van de Awb aan belanghebbende is bekendgemaakt. Verweerder heeft de aanslag naar het adres van eiseres gestuurd, te weten [adres] te Rotterdam. Dit adres staat ook vermeld op de aanslag. Eiseres heeft de juistheid van dit adres niet betwist. De rechtbank stelt voorop dat verzending – ook per gewone post – van het aanslagbiljet naar het juiste adres het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van het aanslagbiljet op dat adres. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres dat vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende dat op grond van hetgeen eiseres aanvoert de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. De enkele ontkenning dat een poststuk is ontvangen of aangeboden is daartoe ontoereikend (Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8914). Eiseres heeft zich in de schriftelijke stukken en ter zitting beperkt tot een blote ontkenning van de ontvangst van het poststuk. Daarmee is eiseres er niet in geslaagd het voornoemde ontvangstvermoeden te ontzenuwen.
5. Eiseres stelt dat de beslissing niet via aangetekende post is verstuurd. De relevante wet- en regelgeving verplicht verweerder niet de aanslag via aangetekende post te versturen. Voor zover eiseres met deze stelling doelt op het bewijs van de datum waarop een poststuk ter gewone post is bezorgd en wanneer het is ontvangen, verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 4.1 is overwogen. Verweerder kon dus volstaan met reguliere postverzending.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet-ontvankelijk verklaren door verweerder niet in strijd is met de algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft conform de wet gehandeld. De bezwaartermijnen zijn wettelijk vastgelegd. Ook is er geen sprake van schending artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
7. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiseres het bezwaar niet binnen de hiervoor aangegeven bezwaartermijn bij verweerder heeft ingediend. Verweerder heeft eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen feiten en/of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Dit maakt dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).