In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag lokale belastingen. Eiseres had een aanslag ontvangen op 28 februari 2019, waartegen zij bezwaar wilde maken. Verweerder verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk omdat dit niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit van verweerder voldoende gemotiveerd was, ook al was het bezwaar formeel niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had niet aangetoond dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, aangezien het bezwaarschrift pas op 20 augustus 2020 was ingediend, ruim na de verstrijking van de termijn.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat eiseres niet had aangetoond dat zij de aanslag niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat verweerder conform de wet had gehandeld en dat er geen schending was van de rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.