ECLI:NL:RBROT:2022:932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/10/622318 / HA ZA 21-635
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake beëindiging Beheerovereenkomst en vorderingen tot betaling van vergoedingen en provisies

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Multimediair Assurantien B.V. en een gedaagde die onder de naam [naam bedrijf] handelt. Multimediair vorderde in conventie een beëindigingsvergoeding en een beheervergoeding na de voortijdige opzegging van de Beheerovereenkomst door de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de Beheerovereenkomst op 1 oktober 2020 rechtsgeldig was beëindigd en dat Multimediair recht had op een beëindigingsvergoeding van € 44.116,85, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.524,17 voor werkzaamheden die Multimediair na de beëindiging van de overeenkomst had verricht. In reconventie vorderde de gedaagde betaling van provisies, welke vorderingen door de rechtbank werden toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de gevolgen van een voortijdige beëindiging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622318 / HA ZA 21-635
Vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MULTIMEDIAIR ASSURANTIEN B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde] ,handelend onder de naam [naam bedrijf] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.D. Bos te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Multimediair en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juli 2021, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1-51;
  • de brief van 11 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens (voorwaardelijke) akte vermeerdering eis in conventie, met producties 16 tot en met 18;
  • producties 19 en 20 van Multimediair:
  • de brief van 17 december 2021 van de advocaat van [naam gedaagde] met daaraan gehecht producties 52 en 53, in welke brief tevens een eisvermeerdering en een eisvermindering zijn aangekondigd;
  • de spreekaantekeningen van Multimediair;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 20 december 2021.
1.2.
Aan het begin van de mondelinge behandeling heeft Multimediair ermee ingestemd dat bovengenoemde brief van de advocaat van [naam gedaagde] als akte met genoemde inhoud wordt beschouwd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Multimediair is een onderneming die zich bezighoudt met, onder meer, bemiddeling en advies op het gebied van verzekeringen.
2.2.
[naam gedaagde] was tot begin 2019 in loondienst bij een bedrijf dat optreedt als assurantietussenpersoon. Rond die tijd heeft hij het plan opgevat om een eigen onderneming te starten. Hij is toen in contact gekomen met Multimediair. Dit heeft ertoe geleid dat hij onder de naam [naam bedrijf] met ingang van 1 februari 2019 een overeenkomst heeft gesloten met Multimediair die – kort gezegd – inhoudt dat de verzekeringsportefeuille van [naam gedaagde] in beheer aan Multimediair wordt gegeven. Multimediair stelt daartoe haar faciliteiten (backoffice, administratiesysteem, vergunningen, agentschappen, Kifid-aansluiting, verzekeringen etc.) aan [naam gedaagde] ter beschikking. Daartegenover staat dat Multimediair een percentage ontvangt van de door [naam gedaagde] gegenereerde omzet. Deze overeenkomst (hierna: de Beheerovereenkomst) luidt – aangehaald voor zover relevant – als volgt:
“PORTEFEUILLE BEHEER OVEREENKOMST
A Multimediair Assurantiën B.V. [...] hierna te noemen 'beheerder' en;
B [naam bedrijf] , een éénmanszaak […] ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam gedaagde] […] hierna te noemen: 'eigenaar' en;
C. Beheerder en eigenaar hierna gezamenlijk ook wel te noemen 'partijen',
In aanmerking nemende dat:
De eigenaar vanaf 1 februari 2019 voor eigen rekening en risico zal gaan adviseren in verzekeringen, financiële producten en aanverwante zaken, alsmede zal gaan bemiddelen in het tot stand brengen van voornoemde producten en/of diensten.
de eigenaar het beheer van de voornoemde producten en/of diensten in beheer wenst te geven aan de beheerder, hierna verder te noemen: het beheer'.
partijen hierdoor de condities en voorwaarden van het beheer schriftelijk wensen vast te leggen.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Duur van het
beheer.
1 1. Het
beheervangt aan op 1 februari 2019 en is aangegaan voor onbepaalde tijd.
1.2.
Deze overeenkomst kan door zowel de eigenaar als de beheerder tussentijds worden beëindigd.
1.3.
Ook indien derden (verzekeraars) hun overeenkomst (agentschap) met de
beheerderbeëindigen en of kwalitatief wijzigen, waardoor het beheer over de portefeuille of gedeeltes daarvan door
beheerderniet meer ongewijzigd kunnen gecontinueerd, kan de
beheerderhet beheer over (gedeeltes van) de
portefeuillebeëindigen.
1.4.
Een verzoek tot beëindiging van het
beheerdient schriftelijk plaats te vinden tegen het einde van de maand en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
2. Het
beheer.
2.1.
De
beheerderzal gedurende het beheer alle relaties die de eigenaar in
beheergeeft, heeft gegeven, of zal geven aan de
beheerder, alsmede alle verzekeringen en andere financiële producten van voornoemde relaties, in diens (
beheerder) eigen verzekeringsadministratie en onder diens (
beheerder) eigen agentschappen c.q samenwerkingsverbanden met verzekeraars onder brengen als ware het tot zijn (
beheerder) portefeuille behorende verzekeringen.
2.2.
De
beheerderzal gedurende de periode van het
beheerover de
portefeuillevan de
eigenaarals een goed huisvader optreden en de zal niets ondernemen, doen, of nalaten, wat de rechten van de
eigenaarzou kunnen schaden, behoudens die handelingen en of gedragingen die noodzakelijk zijn voor de normale uitoefening van de bedrijfsactiviteiten van de
beheerder, of het gevolg zijn van een op hem rustende wettelijke verplichting.
2.3.
De
beheerderzal namens de
eigenaarzorg dragen voor de prompte en adequate invordering van alle inkomsten, waaronder provisies, commissies en andere beloningen uit hoofde van de
portefeuille.
2.4.
Het incasso- of debiteurenrisico blijft evenwel te allen tijde onverkort voor de
eigenaaren de
beheerderkan dan ook nimmer uit dien hoofde, nog
[noch; RECHTBANK]door de
eigenaar, nog
[noch; RECHTBANK]door derden, worden aangesproken.
2.5.
Indien het
beheereindigt kan de
eigenaarhaar
portefeuilleof gedeeltes daarvan, terugnemen; de
beheerderzal alsdan zorgdragen dat uiterlijk binnen drie maanden na de beëindiging van het
beheer, de
portefeuille, of gedeeltes daarvan, zal (zullen) zijn overgezet van de desbetreffende agentschappen van de
beheerdernaar de desbetreffende agentschappen van de
eigenaar.
2.6.
Indien aan deze (gedeeltelijke) overdracht door derden (verzekeraars) kwalitatieve voorwaarden worden gesteld c.q. de medewerking van deze derden (verzekeraars) is vereist, dan zullen door partijen aan deze voorwaarden moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de (gedeeltelijke) overdracht geen doorgang kan hebben.
2.7.
Indien binnen één jaar na beëindiging van het
beheerde
eigenaarde
portefeuilleaan een derde wenst te verkopen, dan heeft de
beheerderhet eerste recht om de
portefeuillealsdan te verwerven voor een bedrag gelijk aan de factor 2 maal de omvang van de
portefeuille.
2.8.
Op het moment van beëindiging van het
beheerop verzoek van de
eigenaar, zal de
eigenaarper direct een administratieve vergoeding aan de
beheerderverschuldigd zijn van 70% over dat deel van de
portefeuillewelke korter dan één jaar door beheerder is beheerd, 35% over dat deel van de
portefeuillewelke langer dan één jaar maar korter dan twee jaar door
beheerderis beheerd en 25% over dat deel van de
portefeuillewelke langer dan twee jaar maar korter dan drie jaar door beheerder is beheerd. Over het deel van de
portefeuillewelke langer dan drie jaar door
beheerderis beheerd is geen administratieve vergoeding meer verschuldigd.
3. De beheervergoeding:
3.1.
De
beheerderontvangt voor het beheer van de
eigenaarper jaar 35% van de in dat jaar in beheer gegeven omzet uit verzekeringen en 25% van de in dat jaar in beheer gegeven omzet uit financiële producten, hierna verder gezamenlijk te noemen: de '
provisie', nadrukkelijk nadat deze
provisieop de bankrekening van
beheerderis bijgeschreven, deze vergoeding hierna verder te noemen: de '
beheervergoeding'.
3.2.
De
eigenaarmaakt aanspraak op de volledige
provisieen deze zal per maand achteraf, onder aftrek van de voornoemde beheervergoeding, derhalve 65%, en onder aftrek van kosten van verzekeraars, aan de
eigenaarworden uitgekeerd.
3.3.
Indien, om wat voor reden dan ook, de verzekeraars de
beheerderbelasten als gevolg van (on)natuurlijk verval en of terugboeking van
provisie, dan zal de
beheerder65% daarvan de
eigenaarin rekening brengen. De
beheerderzal deze terugboeking alsdan verrekenen met toekomstige provisie- uitkeringen aan de
eigenaar.
[…]
6. Geheimhouding en boete.
6.1.
Het is de
eigenaarnadrukkelijk nimmer toegestaan, op welke manier dan ook, informatie omtrent de financiën, de werkwijze, de leveranciers (o.a. verzekeraars), de afnemers (o.a relaties en of verzekeringnemers van de
beheerder) of anderszins vertrouwelijke gegevens van/of met betrekking tot de beheerder, of in eigendom van de beheerder, hierna verder gezamenlijk te noemen de `vertrouwelijke informatie' , zichzelf toe te eigenen en/of te verstrekken aan derden, daaronder inbegrepen de eventueel aan hem gelieerde ondernemingen en/of personen, zowel tijdens als ná het beëindigen van het
beheer, tenzij de
eigenaardaartoe gehouden is op grond van een op hem rustende wettelijke verplichting.
6.2.
De
beheerderzal binnen 30 dagen nadat hij van een overtreding uit hoofde van deze overeenkomst, heeft kennisgenomen, dan wel redelijkerwijs kennis had kunnen nemen, de
eigenaarschriftelijk in gebreke stellen.
6.3.
Bij (een) genoemde overtreding(en) van een artikel in deze overeenkomst verbeurt de
eigenaar, een direct opeisbare boete van € 12.500,00 per overtreding en € 250,00 per dag, of dagdeel dat een zodanige overtreding voortduurt, zulks onverminderd het recht van de
beheerderom in plaats van de boete, schadevergoeding te vorderen.
[…]”.
2.3.
In de zomer van 2020 hebben partijen met elkaar gesproken over een beëindiging van de samenwerking en de Beheerovereenkomst.
2.4.
Op 2 oktober 2020 heeft [naam gedaagde] aan Multimediair bericht dat de AFM (Autoriteit Financiële Markten) op 1 oktober 2020 aan hem de vereiste vergunning heeft verleend.
2.5.
Omdat Multimediair (onder meer) ervan uitging dat de Beheerovereenkomst nog niet was geëindigd, was zij nog niet overgegaan tot overvoer van de tot de portefeuille van [naam gedaagde] behorende verzekeringen conform artikel 2.5 van de Beheerovereenkomst. Om die overvoer alsnog te bewerkstelligen is [naam gedaagde] bij dagvaarding van 30 december 2020 een kortgedingprocedure begonnen voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank, waarin hij aan zijn vorderingen onder meer ten grondslag heeft gelegd dat hij de Beheerovereenkomst in juni 2020 heeft opgezegd en dat daarna overeenstemming is bereikt over het einde van de van de overeenkomst per 1 oktober 2020. Bij vonnis in kort geding van 22 januari 2020 zijn de vorderingen van [naam gedaagde] toegewezen met uitzondering van de gevorderde dwangsom. In het vonnis wordt Multimediair onder meer veroordeeld om
“vóór 1 februari 2021 alles te doen dat nuttig en nodig is om zorg te dragen voor overvoer van de door [naam bedrijf] afgesloten verzekeringen die zijn ondergebracht in de verzekeringsadministratie van Multimediair en haar agentschappen bij de onderscheiden verzekeraars naar de agentschappen van [naam bedrijf] bij de onderscheiden verzekeraars”
Van dat kortgedingvonnis maken daarnaast de volgende rechtsoverwegingen deel uit:
“4.2 Het primaire verweer van Multimediair is dat de overeenkomst pas op 16 november 2020 is opgezegd, zodat van een verplichting om de verzekeringsportefeuille over te dragen nog geen sprake is. Dat verweer wordt verworpen. Aan Multimediair kan worden toegegeven dat artikel 1.4 van de overeenkomst tussen partijen de eis stelt dat een opzegging schriftelijk wordt gedaan. Dat is kennelijk niet, althans niet eerder dan op 16 november 2020, gebeurd. Uit de overgelegde en in de feiten geciteerde correspondentie tussen partijen blijkt evenwel dat [naam bedrijf] in ieder geval op 15 juli 2020 het beheer heeft willen opzeggen én dat Multimediair daarmee akkoord is gegaan. Op 4 september 2020 heeft Multimediair expliciet verwezen naar de opzeggingsbepaling in de overeenkomst. Partijen hebben aldus beiden ingestemd met een van de overeenkomst afwijkende manier van opzeggen. Een belang om – achteraf, maanden later – vast te houden aan het schriftelijkheidvereiste heeft Multimediair niet gesteld. Het geschil dat is ontstaan over de omvang van de administratieve vergoeding bij het einde van de overeenkomst is bovendien ontstaan in het kader van de afwikkeling van de overeenkomst. Zondere nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [naam bedrijf] de overeenkomst pas na het ontstaan van dat geschil heeft opgezegd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de overeenkomst – althans het beheer – dan ook in juni rechtsgeldig opgezegd.
4.3
Voor wat betreft de einddatum van het beheer waren partijen het ook eens, zo blijkt eveneens uit de correspondentie. De bedoeling was om de beheersovereenkomst te laten eindigen op 1 oktober 2020, dan wel op het moment dat [naam bedrijf] de benodigde AFM-vergunning zou krijgen. Daarna zouden partijen conform artikel 2.5 van de overeenkomst nog drie maanden de tijd zouden hebben om één en ander af te wikkelen, en onder meer de overvoer van de verzekeringsportefeuille te regelen. Dat Multimediair dit heeft onderkend volgt uit haar bericht van 4 september 2020. De stelling dat partijen geen einddatum zijn overeengekomen kan dan ook geen stand houden. Of de overeenkomst uiteindelijk is geëindigd op de overeengekomen datum van 1 oktober 2020 of op het alternatieve moment, het moment dat AFM vergunning is verleend aan [naam bedrijf] , kan buiten beschouwing blijven. In beide gevallen is de termijn van drie maanden na die datum inmiddels verstreken. Dat betekent dat Multimediair in beginsel had moeten voldoen aan de verplichting om de portefeuille van [naam bedrijf] over te zetten naar diens agentschappen
.
2.6.
Op 17 maart 2021 is de overvoer van de door [naam gedaagde] afgesloten verzekeringen voltooid.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
Multimediair vordert na eisvermeerdering dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Multimediair tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
I. ter zake van de beheers- c.q. redelijke vergoeding van een bedrag van
€ 10.873,62 (tot 1 februari 2021), althans € 13.811,89 (tot 1 mei 2021), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans subsidiair de wettelijke rente, vanaf de dag van indiening van de conclusie van antwoord in reconventie tevens (voorwaardelijke) akte vermeerdering eis in conventie, 3 december 2021, tot de dag van de algehele voldoening;
II. ter zake van de administratieve c.q. beëindigingsvergoeding van een bedrag van € 36.834,12 (per 1 februari 2021), althans een bedrag van € 44,116,85 (per 1 oktober 2020), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans subsidiair de wettelijke rente, vanaf 7 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
III. ter zake van de wettelijke handelsrente over de administratieve c.q. beëindigingsvergoeding tot en met 6 juli 2021 van een bedrag van € 1.259,42;
IV. ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten van een bedrag van
€ 1.143,34;
V. ter zake van de contractuele boete van een bedrag van € 12.500,--,
met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Multimediair bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam eiser] vordert na achtereenvolgens eisvermindering en eisvermeerdering, die per saldo neerkomen op een eisvermindering, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Multimediair veroordeelt tot betaling aan [naam eiser] van:
1. een bedrag van € 40.069,70, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, althans wettelijk rente, over:
▪ € 7.431,43 (provisie oktober 2020) vanaf 16 november 2020
▪ € 6.387,80 (provisie november 2020) vanaf 16 december 2020
▪ € 4.847,94 (provisie december 2020) vanaf 16 januari 2021
▪ € 13.004,65 (provisie januari 2021) vanaf 16 februari 2021
▪ € 2.569,18 (provisie februari 2021) vanaf 16 maart 2021
▪ € 3.716,45 (provisie maart 2021) vanaf 16 april 2021
▪ € 2.112,25 (provisie april 2021) vanaf 16 mei 2021,
althans over € 31.671,82 vanaf 15 februari 2021 en over € 8.397,88 vanaf 15 september 2021;
2. een bedrag van € 1.187,50, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf 15 februari 2021, althans 15 september 2021;
3. een bedrag van € 1.617,87, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, vanaf 15 juni 2021;
4. een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 1.371,00, althans een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten conform de BIK-staffel over de toe te wijzen hoofdsom;
5. de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Multimediair voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

De eisvermeerdering
4.1.
Tegen de eisvermeerdering is door [naam gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Omdat deze eisvermeerdering geen strijdigheid oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank dan ook recht doen op deze vermeerderde eis.
Vordering II: beëindigingsvergoeding
4.2.
Multimediair vordert betaling van de beëindigingsvergoeding ex artikel 2.8 van de Beheerovereenkomst.
4.3.
Tussen partijen is inmiddels
in confessodat de Beheerovereenkomst per 1 oktober 2020 is beëindigd. Met het oog daarop vordert Multimediair een beëindigingsvergoeding van € 44.116,85.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de beëindigingsvergoeding verschuldigd is wanneer een einde is gekomen aan de Beheerovereenkomst. Ze zijn het echter oneens over hoe de beëindigingsvergoeding moet worden berekend. Volgens Multimediair moet de beëindigingsvergoeding volgens artikel 2.8 van de Beheerovereenkomst berekend worden over de provisie, terwijl volgens [naam gedaagde] die berekening gemaakt moet worden over de in artikel 3 van de Beheerovereenkomst geregelde beheervergoeding.
4.5.
Op grond van de Beheerovereenkomst verricht Multimediair ten behoeve van [naam gedaagde] bepaalde beheerwerkzaamheden en is [naam gedaagde] Multimediair voor die werkzaamheden een vergoeding verschuldigd, de in artikel 3 van de Beheerovereenkomst geregelde beheervergoeding. Voor ieder jaar dat Multimediair het beheer voert met betrekking tot een verzekering die [naam gedaagde] door bemiddeling ‘in de wacht’ heeft ‘gesleept’ heeft Multimediair volgens artikel 3 recht op een beheervergoeding die 35% bedraagt van de provisie, het bedrag dat [naam gedaagde] dat jaar aan die verzekering heeft ‘verdiend’.
4.6.
Volgens artikel 2.8 is op het moment van beëindiging van het
Beheerop verzoek van [naam gedaagde] , de beëindigingsvergoeding verschuldigd. Tussen partijen is uiteindelijk niet meer in geschil dat met het woord “
Beheer” in de Beheerovereenkomst bedoeld is de Beheerovereenkomst en dat de zinsnede “beëindiging van het
Beheer” in artikel 2.8 dus de beëindiging van de Beheerovereenkomst betreft. Ook is niet in geschil dat de Beheerovereenkomst is beëindigd op verzoek van [naam gedaagde] .
4.7.
Aan haar standpunt dat de beëindigingsvergoeding moet worden berekend over de provisie legt Multimediair ten grondslag dat de beëindigingsvergoeding dient om het inkomstenverlies door de kortere looptijd van de Beheerovereenkomst te compenseren. Bij artikel 2.8 speelde ook mee dat de portefeuille van [naam gedaagde] waarover Multimediair het beheer voerde eerst nog opgebouwd moest worden. Hoewel dat in artikel 2.8 niet met zoveel woorden staat, was het de bedoeling dat dit artikel na drie jaar uitgewerkt zou zijn. Bij een opzegging van de Beheerovereenkomst later dan na drie jaar zou helemaal geen beëindigingsvergoeding verschuldigd zijn geweest. Partijen gingen bij het aangaan van de Beheerovereenkomst ook uit van een looptijd van minstens drie jaar.
4.8.
[naam gedaagde] erkent dat de beëindigingsvergoeding dient om het inkomstenverlies door de kortere looptijd van de Beheerovereenkomst te compenseren en dat het de bedoeling was dat artikel 2.8 na drie jaar uitgewerkt zou zijn.
4.9.
De stelling van Multimediair dat de beëindigingsvergoeding moet worden berekend over de provisie, sluit in beginsel naadloos aan op bovengenoemde door beide partijen erkende functie van die beëindigingsvergoeding. Namelijk om het inkomstenverlies dat Multimediair lijdt, doordat zij als gevolg van een kortere looptijd van de Beheerovereenkomst minder inkomsten uit de beheersvergoeding van artikel 3 kan genereren te compenseren. Ter ondersteuning geeft de rechtbank een rekenvoorbeeld, waarbij wordt uitgegaan van een voor [naam gedaagde] bij Multimediair in beheer zijnde verzekering die een provisie van € 100,-- per jaar opbrengt.
4.10.
Indien het beheer door Multimediair drie jaar had geduurd, zou Multimediair op grond van artikel 3 van de Beheerovereenkomst gedurende die drie jaar recht hebben gehad op een beheersvergoeding van € 35,-- (35% x € 100,--) per jaar en dus in totaal € 105,-- aan inkomsten uit de beheersvergoeding hebben genoten.
4.11.
Indien het beheer echter binnen een jaar wordt beëindigd heeft Multimediair slechts voor (maximaal [blijkens artikel 3.2 van de beheerovereenkomst wordt de beheersvergoeding per maand ingehouden]) een jaar recht op die beheersvergoeding van € 35,--. De inkomsten uit de beheersvergoeding voor de twee volgende jaren, totaal € 70,--, loopt zij mis.
4.12.
Tegenover dat inkomstenverlies staat echter de beëindigingsvergoeding van artikel 2.8 van de Beheerovereenkomst. Bij beëindiging (op verzoek van [naam gedaagde] ) binnen het eerste jaar van de looptijd van de verzekering, bedraagt die beëindigingsvergoeding 70% (zie r.o. 2.2). Indien de beëindigingsvergoeding, zoals Multimediair heeft gesteld, berekend moet worden over de provisie, heeft Multimediair recht op € 70,-- (70% x € 100,--) aan beëindigingsvergoeding en dus exact hetzelfde bedrag als de misgelopen beheervergoeding. Multimediair lijdt dan per saldo geen inkomensverlies als gevolg van de vroegtijdige beëindiging door [naam gedaagde] .
4.13.
Indien, daarentegen, zoals [naam gedaagde] bepleit, de beëindigingsvergoeding moet worden berekend over de beheervergoeding, zou Multimediair slechts recht hebben op € 24,50 (70% van € 35) aan beëindigingsvergoeding. Het inkomstenverlies voor Multimediair ten opzichte van een beoogde looptijd van ten minste drie jaar zou in dat geval € 44,50 (€ 105,-- -/- € 35,-- beheervergoeding -/- € 24,50 beëindigingsvergoeding) bedragen. Multimediair zou met de beëindigingsvergoeding in dat scenario nog niet eens voor één heel jaar aan misgelopen beheervergoeding gecompenseerd worden.
4.14.
In het licht van het voorgaande en, niet in de laatste plaats, de erkenning door [naam gedaagde] dat de beëindigingsvergoeding dient ter compensatie van inkomstenverlies voor Multimediair als gevolg van een vroegtijdige beëindiging van de Beheerovereenkomst door [naam gedaagde] , heeft [naam gedaagde] , met zijn enige argument dat Multimediair vanwege de beëindiging van de Beheerovereenkomst in de toekomst geen kosten meer heeft hoeven maken, onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Beheerovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat de beëindigingsvergoeding over de provisie (en niet over de beheervergoeding) moet worden berekend. Zo heeft [naam gedaagde] zich niet uitgelaten over de (minimale) hoogte van die door Multimediair bespaarde kosten en kan dus niet beoordeeld worden of die bespaarde kosten de misgelopen beheervergoeding (eventueel) overtreffen. De rechtbank komt dus niet toe aan bewijsbeoordeling, nog daargelaten dat [naam gedaagde] in dit verband geen enkel concreet bewijsaanbod heeft gedaan. Uit het complex van de feiten die zijn komen vast te staan volgt dan ook dat de beëindigingsvergoeding over de provisie moet worden berekend.
4.15.
Multimediair heeft de hoogte van het als beëindigingsvergoeding gevorderde bedrag van € 44.116,85 nader onderbouwd aan de hand van de overzichten die zij als producties 16-18 bij haar conclusie van antwoord in reconventie tevens (voorwaardelijke) akte vermeerdering eis in conventie in het geding heeft gebracht. Die onderbouwing is door [naam gedaagde] vervolgens onbetwist gelaten. Daarmee is vast komen te staan dat [naam gedaagde] op grond van artikel 2.8 van de Beheerovereenkomst gehouden was om op 1 oktober 2020, het moment van de beëindiging van de Beheerovereenkomst, aan Multimediair een beëindigingsvergoeding van € 44.116,85 te betalen. Nu [naam gedaagde] in de nakoming van die betalingsverplichting toerekenbaar tekort is geschoten, zal deze gevorderde vergoeding worden toegewezen, voor zover het hieronder in r.o. 4.36 genoemde verrekeningsverweer van [naam gedaagde] faalt.
4.16.
Zoals volgt uit het bovenstaande, is de verschuldigdheid door [naam gedaagde] van de beëindigingsvergoeding gebaseerd op afspraken uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. [naam gedaagde] is dan ook wettelijke
handelsrente verschuldigd. Tegen de wettelijke handelsrente vanaf 7 juli 2021 is (verder) geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
Vordering I: vergoeding voor werkzaamheden van Multimediair na afloop van de beëindiging van de Beheerovereenkomst
4.17.
Multimediair vordert ook betaling van de vergoeding die [naam gedaagde] verschuldigd zou zijn vanwege werkzaamheden die Multimediair nog verricht heeft na de beëindiging van de Beheerovereenkomst. Voor het zich hier voordoende geval dat de Beheerovereenkomst is beëindigd per 1 oktober 2020, vordert Multimediair hetzij een vergoeding ter hoogte van € 10.872,63 hetzij een vergoeding ter hoogte van € 13.811,89. Eerstgenoemd bedrag betreft de beheervergoeding tot 1 februari 2021, laatstgenoemd bedrag ziet op het geval dat uitgegaan wordt van een provisiebetalingsverplichting van Multimediair en dus een verplichting van Multimediair tot het uitvoeren van beheerwerkzaamheden tot en met april 2021.
4.18.
Volgens Multimediair heeft de omstandigheid dat de Beheerovereenkomst is beëindigd op 1 oktober 2020 tot gevolg dat Multimediair het beheer feitelijk heeft gevoerd tot 1 februari 2021 zonder dat zij daarvoor aanspraak zou kunnen maken op de contractuele beheervergoeding (randnr. I.C.c(2) conclusie van antwoord in reconventie tevens (voorwaardelijke) akte vermeerdering eis in conventie). In dat standpunt leest de rechtbank een erkenning door Multimediair dat de Beheerovereenkomst geen grondslag kan vormen voor de verschuldigdheid door [naam gedaagde] van de beheervergoeding na 1 oktober 2020.
4.19.
De grondslag van de door Multimediair gevorderde vergoeding voor werkzaamheden van Multimediair na afloop van de beëindiging van de Beheerovereenkomst moet dus gelegen zijn buiten de Beheerovereenkomst.
4.20.
Multimediair stelt zich primair op het standpunt dat zij het voortdurende beheer in opdracht van [naam gedaagde] heeft voortgezet, zodat zij ingevolge artikel 7:405 BW recht heeft op het op de gebruikelijke wijze berekende loon, dat € 10.872,63 bedraagt. Voor zover de rechtbank Multimediair niet volgt in deze grondslag van haar vordering, legt Multimediair subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat zij jegens [naam gedaagde] heeft gepresteerd zonder dat voor die prestatie een rechtsgrond bestond, zodat [naam gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt en [naam gedaagde] op grond van artikel 6:212 BW gehouden is de schade ten bedrage van
€ 11.916,80 te vergoeden die Multimediair hierdoor heeft geleden.
4.21.
Op grond van artikel 2.5 van de Beheerovereenkomst was Multimediair gehouden ervoor te zorgen dat de portefeuille van [naam gedaagde] binnen drie maanden na het moment van beëindiging van de Beheerovereenkomst, op 1 oktober 2020, overgezet (‘overgevoerd’) zou worden.
4.22.
Tijdens besprekingen tussen Multimediair en [naam gedaagde] is het streven aan de orde gekomen om de Beheerovereenkomst per 1 oktober 2020 te beëindigen. In aansluiting daarop heeft Multimediair [naam gedaagde] bij e-mail van 4 september 2020 om 12:38 uur als volgt bericht – aangehaald voor zover relevant:
“Goedemiddag [naam gedaagde] ,
We houden jou eerder opgegeven datum van ‘1 oktober 2020’ (opzegging geschiedt echter volgens jouw contract per einde van de maand dus daadwerkelijke datum is per
30 september 2020).
Na bovenstaande datum hebben we nog drie maanden om alles verder af te wikkelen.”
Voorafgaande aan de beëindiging van de Beheerovereenkomst per 1 oktober 2020 was het voor Multimediair dus al duidelijk dat zij binnen de in artikel 2.5 genoemde periode van drie maanden na die beëindiging voor overvoer van de door [naam gedaagde] afgesloten verzekeringen moest zorgen. Daarmee ontvalt de basis aan de hierboven in r.o. 4.20 genoemde primaire overeenkomst-van-opdracht-grondslag dat Multimediair het beheer van de portefeuille van [naam gedaagde] in opdracht van [naam gedaagde] na 1 oktober 2020 heeft voortgezet.
4.23.
Zoals hierboven is overwogen, was [naam gedaagde] ingevolge artikel 2.8 van de Beheerovereenkomst op 1 oktober 2020 de beëindigingsvergoeding verschuldigd. Aangezien [naam gedaagde] niet voldaan heeft aan die contractuele verplichting, verkeerde hij vanaf 2 oktober 2020 in verzuim (art. 6:83 sub a BW). Multimediair was dus vanaf 2 oktober 2020 gerechtigd de nakoming van haar verbintenis tot overvoer van de door [naam gedaagde] afgesloten verzekeringen op te schorten. Dat heeft Multimediair echter pas gedaan op 20 november 2020 in de brief van haar advocaat aan [naam gedaagde] van die datum (prod. 13 Multimediair).
Voor zover Multimediair in vervolg op deze brief is opgehouden met de overvoer van verzekeringen uit de portefeuille van [naam gedaagde] , moet dat dan ook voor rekening komen van [naam gedaagde] . Voor de werkzaamheden in de zin van de Beheerovereenkomst die Multimediair na bovengenoemde brief van 20 november 2020 heeft verricht met betrekking tot dit gedeelte van de portefeuille van [naam gedaagde] ontbreekt dan ook een rechtsgrond. [naam gedaagde] is in zoverre ongerechtvaardigd verrijkt en op grond van artikel 6:212 BW gehouden de hierdoor door Multimediair geleden schade te vergoeden.
4.24.
Een andere vraag is of [naam gedaagde] ook gehouden is tot vergoeding van Multimediair voor werkzaamheden die Multimediair heeft verricht met betrekking tot de portefeuille van [naam gedaagde] in de periode na 1 oktober 2020 maar voorafgaande aan bovengenoemde brief van 20 november 2020.
4.25.
Zoals volgt uit hetgeen hierboven is overwogen, betekende de beëindiging van de Beheerovereenkomst op 1 oktober 2020 dat Multimediair gehouden was tot het overvoeren van de portefeuille van [naam gedaagde] binnen drie maanden daarna. Multimediair had dus drie maanden de tijd om aan die contractuele verplichting te voldoen. Met [naam gedaagde] (vgl. randnr. 3.6.3 conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) is de rechtbank echter van oordeel dat het enkele feit dat Multimediair niet heeft voldaan aan die verplichting Multimediair geen recht geeft op een vergoeding voor werkzaamheden die zij heeft verricht in de periode dat zij nog niet (geheel) had voldaan aan die verplichting, lees: in de periode na 1 oktober maar voorafgaande aan bovengenoemde brief van 20 november 2020. Was dat anders geweest, dan zou dat strijdigheid opleveren met artikel 6:23 BW. Multimediair zou dan namelijk belang hebben gehad bij het zo laat mogelijk overvoeren van de portefeuille van [naam gedaagde] om maar zo lang mogelijk aanspraak te blijven houden op een vergoeding voor haar werkzaamheden.
4.26.
Waar het gaat om werkzaamheden die Multimediair heeft verricht met betrekking tot de portefeuille van [naam gedaagde] in de periode na 1 oktober 2020 maar voorafgaande aan bovengenoemde brief van 20 november 2020, is [naam gedaagde] dus geen vergoeding aan Multimediair verschuldigd.
4.27.
Zoals hierboven in 2.5 is weergegeven, is Multimediair in het kortgedingvonnis van 22 januari 2021 veroordeeld om er zoveel als mogelijk voor te zorgen dat de door [naam gedaagde] afgesloten verzekeringen overgevoerd zouden zijn vóór 1 februari 2021. Dit is voor de rechtbank voldoende aanleiding geen beheervergoeding toe te wijzen wat betreft de periode vanaf 1 februari 2021. Vanwege de opschorting op 20 november 2020 door Multimediair van de nakoming van haar verbintenis tot overvoer van de door [naam gedaagde] afgesloten verzekeringen op te schorten, neemt de rechtbank 21 november 2020 als begindatum van deze periode. [naam gedaagde] is dus een beheervergoeding verschuldigd die zich uitstrekt over de periode 21 november 2020-31 januari 2021.
4.28.
De door Multimediair gevorderde vergoeding van € 10.873,62 heeft betrekking op de periode 1 oktober 2020-31 januari 2021, zijnde 123 dagen, en komt neer op € 88,40 per dag. De rechtbank zal deze vergoeding over de periode 21 november 2020-31 januari 2021 (72 dagen) toewijzen voor een bedrag van € 6.364,80, voor zover het hieronder in r.o. 4.36 genoemde verrekeningsverweer van [naam gedaagde] faalt.
4.29.
Hier is sprake van schadevergoeding. [naam gedaagde] is dan ook geen wettelijke
handelsrente maar uitsluitend wettelijke rente verschuldigd over de vergoeding voor werkzaamheden van Multimediair na afloop van de beëindiging van de Beheerovereenkomst. Overeenkomstig de vordering van Multimediair zal deze wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf 3 december 2020.
Vordering III: wettelijke handelsrente over de administratieve c.q. beëindigingsvergoeding tot en met 6 juli 2021
4.30.
Zoals hierboven in r.o. 4.16 is overwogen, is [naam gedaagde] over de gevorderde beëindigingsvergoeding wettelijke
handelsrente verschuldigd. Dat [naam gedaagde] tot en met 6 juli 2021 aan wettelijke handelsrente over de beëindigingsvergoeding een bedrag van € 1.259,42 is verschuldigd is door hem niet specifiek betwist. Ook deze vordering zal derhalve worden toegewezen.
Vordering V: contractuele boete
4.31.
Multimediair vordert betaling van de contractuele boete ter hoogte van € 12.500,-- van artikel 6.3 van de Beheerovereenkomst. Volgens Multimediair heeft [naam gedaagde] het geheimhoudingsbeding van artikel 6.1 van de Beheerovereenkomst geschonden door de Beheerovereenkomst te sturen naar de AFM. [naam gedaagde] betwist dat hij hierdoor het geheimhoudingsbeding heeft overtreden.
4.32.
Tot zijn verweer heeft [naam gedaagde] bij zijn conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie onder meer aangevoerd dat de AFM geen ‘derde’ is in de zin van artikel 6.1 van de Beheerovereenkomst en dat hij met het verstrekken van de Beheerovereenkomst aan de AFM dus niet in strijd heeft gehandeld met dat geheimhoudingsbeding. Deze stelling heeft [naam gedaagde] in deze conclusie verder als volgt nader onderbouwd. De AFM is een onafhankelijke toezichthouder die boven alle partijen staat en een eigen rol heeft ten behoeve van het maatschappelijk belang. Met ‘derden’ in de zin van artikel 6.1 van de Beheerovereenkomst zijn concurrerende bedrijven, gelieerde personen en eventueel ook nog volstrekte buitenstaanders zijn bedoeld en kan dus niet een partij als de AFM zijn bedoeld die als onafhankelijk toezichthouder dient te fungeren en daarvoor nu juist over informatie moet kunnen beschikken.
4.33.
Deze door [naam gedaagde] uitvoerig gemotiveerde stelling waarom de AFM geen ‘derde’ is, is door Multimediair vervolgens niet weerlegd. Vast is dan ook komen te staan dat partijen met dit geheimhoudingsbeding niet de bedoeling hebben gehad om [naam gedaagde] te verbieden om informatie te verstrekken aan de AFM. Door het sturen van de Beheerovereenkomst naar de AFM heeft [naam gedaagde] niet in strijd gehandeld met het geheimhoudingsbeding van artikel 6.1 van de Beheerovereenkomst.
4.34.
Deze vordering zal worden afgewezen.
Vordering IV: buitengerechtelijke incassokosten
4.35.
De door Multimediair gevorderde hoofdsom betreft met name een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom en het verzuim is ingetreden na 1 juli 2012. De buitengerechtelijke kosten dienen daarom te worden berekend aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit BIK). De rechtbank stelt vast dat Multimediair voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De toewijsbare buitengerechtelijke kosten conform de bij het Besluit BIK behorende staffel bedragen
€ 1.337.49 (€ 875,00 + 1%
×€ 46.249,89 (= € 56.249,89 minus € 10.000,00)). Het aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderde bedrag van € 1.143,34 zal dan ook worden toegewezen, voor zover het hieronder in r.o. 4.36 genoemde verrekeningsverweer van [naam gedaagde] faalt.
Verrekeningsverweer [naam gedaagde]
4.36.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat hij, ten aanzien van de hierboven onder “Vordering I” en “Vordering II” besproken vergoedingen, bevoegdelijk een beroep heeft gedaan op verrekening met zijn vorderingen tot doorbetaling van provisies. Dit beroep faalt. Op het moment dat de hiervoor bedoelde vorderingen van Multimediair op [naam gedaagde] opeisbaar werden, verkeerde Multimediair nog niet in verzuim wat betreft haar verbintenis tot doorbetaling van de provisies aan [naam gedaagde] .
Proceskosten
4.37.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [naam gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Multimediair worden tot aan deze uitspraak begroot op:
dagvaardingskosten € 98,52
griffierecht € 2.076,00
salaris advocaat € 2.228,00(twee punten volgens liquidatietarief IV)
totaal € 2.402,52.
4.38.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
De eisvermeerdering
4.39.
Tegen de eisvermeerdering ter hoogte van € 1.617,87 plus wettelijke (handels)rente is door Multimediair geen bezwaar gemaakt. Omdat deze eisvermeerdering geen strijdigheid oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal de rechtbank dan ook recht doen op deze vermeerderde eis.
Provisies
4.40.
[naam eiser] vordert doorbetaling van de provisie voor afgesloten verzekeringen over de maanden oktober 2020 tot en met april 2021, een bedrag van in totaal € 40.069,70. Daarnaast vordert [naam eiser] doorbetaling van een provisie van € 1.187,50 voor het afsluiten van twee hypotheken voor zijn klanten [naam 1] en [naam 2] en van een provisie van
€ 1.617,87 voor het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zijn klant [naam 3] .
4.41.
Multimediair heeft deze aanspraak van [naam eiser] op doorbetaling van provisies erkend. Het totaal van de door [naam eiser] gestelde en door Multimediair erkende provisies over de maanden oktober, november en december 2020 en januari 2021, te weten respectievelijk € 7.431,43, € 6.387,80, € 4.847,94 en € 13.004,65, bedraagt € 31.671,82 en niet, zoals Multimediair van mening lijkt te zijn, € 31.064,66.
4.42.
De gevorderde doorbetaling van provisies zal derhalve worden toegewezen.
4.43.
Terecht voert Multimediair aan dat zij geen wettelijke (handels)rente is verschuldigd omdat [naam eiser] als eerste in verzuim is komen te verkeren.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.44.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu Multimediair later in verzuim is komen te verkeren dan [naam eiser] en Multimediair bevoegd was de nakoming van haar verbintenis op te schorten.
De proceskosten
4.45.
Nu [naam eiser] wat betreft zijn in conventie beoordeelde verbintenissen tot betaling van de beëindigingsvergoeding en de beheervergoeding eerder dan Multimediair in verzuim is komen te verkeren wat betreft haar verbintenissen tot doorbetaling van de provisies en Multimediair vanwege die verbintenissen van [naam eiser] een beroep heeft gedaan op verrekening, worden beide partijen als in het ongelijk gestelde partijen beschouwd. De proceskosten zullen dan ook worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Multimediair van een bedrag van € 6.524,17 aan vergoeding voor werkzaamheden van Multimediair na afloop van de beëindiging van de Beheerovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 3 december 2020 tot de dag van de algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Multimediair van een bedrag van € 44.116,85 aan beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 7 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Multimediair van een bedrag van € 1.259,42 aan wettelijke handelsrente over de beëindigingsvergoeding over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 6 juli 2021,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Multimediair van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.143,34,
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, die aan de zijde van Multimediair tot op heden zijn begroot op € 2.402,52,
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het in conventie meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
veroordeelt Multimediair tot betaling aan [naam eiser] van € 42.875,07,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het in reconventie meer of anders gevorderde af;
5.12.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
901/3195