ECLI:NL:RBROT:2022:9379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/10/642881/FT RK 22/324
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillietverklaring op basis van onvoldoende bewijs van vorderingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, FLOW FACTORING B.V., heeft verzocht om de faillietverklaring van verweerster, die onbekend is gebleven in de documentatie. Verzoekster stelt een opeisbare vordering te hebben van € 21.492,56 op verweerster, voortvloeiend uit een overeenkomst met D&E Uitzendbureau B.V. Verweerster betwist echter het bestaan van deze vordering en stelt dat er geen samenwerkingsovereenkomst met D&E is gesloten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoekster heeft aanvullende producties overgelegd, maar verweerster heeft de vordering gemotiveerd betwist en stelt dat er mogelijk sprake is van fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om het vorderingsrecht van verzoekster summierlijk aan te tonen. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot faillietverklaring niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring af, omdat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
FLOW FACTORING B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
te dezer zake domicilie kiezende in Rotterdam,
aan de Parklaan 17 (3016 BA),
verzoekster,
advocaat: mr. E.R.P. von Hegedus,
strekkende tot faillietverklaring van:
[X]
statutair gevestigd te [plaats] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
[adres]
verweerster,
advocaat: mr. A.K. Ramdas.

1.De procedure

De behandeling ter zitting van het ingekomen verzoekschrift is door de rechtbank bepaald op 30 augustus 2022.
Op de verzoeken van verzoekster van 29 augustus 2022 en 12 september 2022 is de behandeling door de rechtbank aangehouden tot 27 september 2022.
Verzoekster, bij monde van haar advocaat mr. J.M. de Vries, en verweerster, bij monde van haar advocaat mr. A.K. Ramdas, zijn op 27 september 2022 in raadkamer gehoord.
Ter zitting van 27 september 2022 zijn door verzoekster aanvullende producties aan de rechtbank overgelegd.
De behandeling is door de rechtbank ter zitting van 27 september 2022 nader aangehouden tot 11 oktober 2022, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen onderling met elkaar in gesprek te gaan.
Verzoekster, bij monde van haar advocaat mr. E.R.P. von Hegedus, en verweerster, bij monde van haar advocaat mr. A.K. Ramdas, zijn op 11 oktober 2022 in raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft verweerster ter zitting van 11 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 oktober 2022 een nader stuk te overleggen, en daarbij bepaald dat op 20 oktober 2022 uitspraak wordt gedaan.
De advocaat van verweerster heeft per e-mailbericht van 14 oktober 2022 een aanvullend stuk aan de rechtbank toegezonden, welk stuk de rechtbank per e-mailbericht van 14 oktober 2022 heeft doorgezonden naar de advocaat van verzoekster.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

2.1.
Standpunt verzoekster
Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd, stellende dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 21.492,56 exclusief rente en kosten. Verzoekster heeft de vordering uit hoofde van factoring middels een akte van cessie van D&E Uitzendbureau B.V. (verder: D&E) overgedragen gekregen. D&E heeft op basis van een samenwerkingsovereenkomst met verweerster personeel aan verweerster ter beschikking gesteld, maar de facturen hiervoor zijn onbetaald gebleven. Verweerster is van voornoemde cessie in kennis gesteld, zowel op de facturen zelf als in e-mailberichten. De stelling van verweerster dat er geen samenwerkingsovereenkomst tussen D&E en verweerster zou zijn aangegaan, omdat het document niet is ondertekend door een medewerker van verweerster, gaat niet op. Verzoekster mocht er immers op vertrouwen dat zij contact had met verweerster, nu de mailcontacten plaatsvonden via het algemene e-mailadres van de onderneming, zoals ook blijkt uit het KvK-uittreksel. Daarnaast zijn er meerdere schulden. Atradius Collections heeft een vordering inzake Lease 2.0. B.V. van € 2.977,92. Verder blijkt uit een Googlereview dat personeel van verweerster nog onbetaald is gebleven ten aanzien van kluswerkzaamheden. Verweerster is opgehouden te betalen. Verzoekster persisteert dan ook bij haar verzoek tot faillietverklaring van verweerster.
2.2.
Standpunt verweerster
Verweerster betwist het bestaan van vordering van verzoekster. Zij stelt dat zij geen samenwerkingsovereenkomst met D&E heeft gesloten. De grondslag voor een vordering van D&E op verweerster ontbreekt dan ook. De door verzoekster overgelegde overeenkomst welke zou zijn aangegaan tussen D&E en verweerster is ondertekend door ene Armando die verweerster niet bekend is (en die niet werkzaam is bij verweerster). De overeenkomst is dan ook niet rechtsgeldig ondertekend. De bestuurder van verweerster, mevrouw [naam] , is de enige werkneemster. Verweerster is ook niet bekend met de in de facturen van D&E genoemde (specifieke) opdrachten en personen. Volgens verweerster hoort dit geschil niet thuis op een faillissementszitting, maar in een bodemprocedure. Desgevraagd geeft verweerster aan dat zij in onderzoek heeft hoe het kan dat er onbekende personen uit naam van verzoekster met D&E hebben gehandeld en hebben gecommuniceerd vanuit een e-mailadres dat ogenschijnlijk het e-mailadres van verzoekster zou moeten zijn. Zij overweegt aangifte te doen van fraude.
De steunvordering van Atradius wordt betwist. De steunvorderingen die zijn gebaseerd op een Googlereview worden eveneens betwist, nu de review onvoldoende concreet is. De daarin vermelde vermeende schuldeisers zijn niet bekend en een dagtekening ontbreekt. Verweerster verkeert niet in de toestand dat zij is opgehouden te betalen. Zij verzoekt het verzoek af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen omdat het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van het vorderingsrecht van verzoekster moeten blijken. Verweerster heeft de vordering van verzoekster (uit hoofde van cessie overgenomen van D&E) gemotiveerd betwist. Zij ontkent dat zij met D&E een rechtsverhouding is aangegaan, en stelt dat een grondslag voor de vordering daarmee ontbreekt. De personen en opdrachten in de facturen zijn niet bekend bij verweerster. Ook zijn de personen waarmee D&E contact zou hebben gehad niet bekend bij verweerster. Verweerster heeft gesteld dat er mogelijk sprake is van fraude en dat zij daarnaar onderzoek doet. Zij overweegt (daarna) aangifte te doen. Verzoekster is er onvoldoende in geslaagd aan te tonen dat deze betwisting aanstonds verworpen dient te worden. Op basis van summierlijk onderzoek kan thans niet worden geconcludeerd dat het verweer van verweerster in een bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. Voor nader onderzoek naar de gang van zaken is in een faillissementsprocedure geen ruimte.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van verzoekers, waardoor de rechtbank niet meer toekomt aan de verdere beoordeling van het verzoek.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 20 oktober 2022 gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mulder, griffier. [1]