ECLI:NL:RBROT:2022:9520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
8697104 \ CV EXPL 20-27725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkomen op verleende afstand van instantie en proceskostenveroordeling in civiele procedure tussen Airbnb en gedaagden

In deze civiele procedure, aangespannen door Airbnb Ireland UC tegen meerdere gedaagden, heeft de kantonrechter op 4 november 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek van Airbnb om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, wat uiteindelijk niet is gevolgd. De kantonrechter heeft eerder afstand van instantie verleend, maar kwam hierop terug na bezwaar van de gedaagden. De procedure is complex door de betrokkenheid van meerdere gedaagden en eerdere prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. Airbnb heeft haar vorderingen uiteindelijk verminderd tot een verzoek om proceskostenveroordeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Airbnb als in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 545,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede procesorde en de rechten van gedaagden in het licht van de afstand van instantie en de mogelijkheid om prejudiciële vragen te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 8697104 \ CV EXPL 20-27725
datum uitspraak: 4 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de vennootschap naar Iers recht
Airbnb Ireland UC,
gevestigd te Dublin, Ierland,
eiseres,
gemachtigden: mr. M.G. Bredenoord-Spoek, mr. R.G. Kloppenburg en mr. G.H. Potjewijd te Amsterdam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2. [gedaagde02],
wonende te [woonplaats02]
3. [gedaagde03],
wonende te [woonplaats03] ,
4. [gedaagde04],
wonende te [woonplaats04]
5. [gedaagde05],
wonende te [woonplaats05] ,
6. [gedaagde06],
wonende te [woonplaats06] ,
7. [gedaagde07],
wonende te [woonplaats07] ,
8. [gedaagde08],
wonende te [woonplaats08] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. W.M. Schonewille namens Stichting Massaschade & Consument te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘Airbnb’ en ‘ [gedaagden] .’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Op 29 juli 2020 heeft Airbnb een dagvaarding met producties A tot en met E en producties 1 tot en met 18 uitgebracht tegen zeventien gedaagden, waaronder de acht gedaagden [gedaagden] . zoals genoemd in de kop van dit vonnis. Door Airbnb is in de dagvaarding onder meer verzocht prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen (punt 182 tot en met 193 van de dagvaarding).
1.2.
Per e-mail van 10 augustus 2020 heeft Airbnb bericht dat de zaak tegen twee van de zeventien gedaagden niet is aangebracht en daarom als ingetrokken moet worden beschouwd.
1.3.
De kantonrechter heeft met instemming van partijen de zaak op 8 oktober 2020 voor beraad aangehouden tot de zitting van 28 december 2022 in afwachting van de prejudiciële vragen die de kantonrechter Rotterdam aan de Hoge Raad zou voorleggen in verschillende andere zaken die bij de rechtbank Rotterdam tegen Airbnb aanhangig zijn gemaakt.
1.4.
Per brief van 21 december 2020 heeft de kantonrechter partijen bericht dat de procedure is aangehouden tot 16 augustus 2021.
1.5.
De kantonrechter heeft per brief van 16 augustus 2021 aan partijen bericht dat de zaak ambtshalve is aangehouden tot 27 december 2021.
1.6.
Op 19 november 2021 heeft de Hoge Raad een prejudiciële beslissing gegeven waarin de in de andere zaken gestelde prejudiciële vragen zijn beantwoord (ECLI:NL:HR:2021:1725).
1.7.
Per brief van 1 december 2021 heeft de kantonrechter een kopie van de beslissing van de Hoge Raad van 19 november 2021 aan partijen doen toekomen. Voorts is Airbnb verzocht uiterlijk op de rolzitting van 30 december 2021 te berichten of zij haar vordering op gedaagden handhaaft dan wel dat zij haar vorderingen intrekt. Als de vordering wordt ingetrokken, dienen gedaagde aan te geven of zij instemmen met intrekking van de vorderingen.
1.8.
Per e-mail van 29 december 2021 heeft Airbnb te kennen gegeven dat zij haar vorderingen tegen vier gedaagden intrekt en dat zij haar vorderingen tegen twaalf gedaagden vooralsnog handhaaft, waaronder tegen de acht gedaagden [gedaagden] . zoals in de kop van dit vonnis vermeld.
1.9.
De kantonrechter heeft partijen per brief van 4 januari 2022 bericht dat Airbnb in de gelegenheid wordt gesteld om bij akte haar belang bij handhaving van de vorderingen jegens de gedaagden toe te lichten, alvorens twee voormalig gedaagden in de gelegenheid zouden worden gesteld van antwoord te concluderen.
1.10.
Airbnb heeft per brief van 26 januari 2022 te kennen gegeven dat zij de vorderingen jegens twee voormalig gedaagden intrekt en dat zij vooralsnog de vorderingen tegen de acht gedaagden [gedaagden] . zoals in de kop van dit vonnis vermeld, handhaaft.
1.11.
Op 27 januari 2022 heeft Airbnb een Akte uitlating handhaving vorderingen ingediend.
1.12.
Op 24 februari 2022 hebben twee voormalig gedaagden en [gedaagden] . gezamenlijk een Antwoordakte uitlating handhaving vorderingen, tevens houdende akte verzoek tot prejudiciële vragen ingediend.
1.13.
Airbnb heeft op 24 maart 2022 een Akte houdende afstand van instantie conform artikel 249 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ingediend.
1.14.
De kantonrechter heeft partijen per brief van 24 maart 2022 bericht dat hij de zaak heeft doorgehaald en van de rol heeft afgevoerd. Daarbij is bepaald dat de procedure hiermee in beginsel beëindigd is, tenzij de zaak later alsnog door één van partijen op de rol wordt aangebracht.
1.15.
Per brief van 31 maart 2022 heeft de kantonrechter aan partijen bericht dat de mededeling in de brief van 24 maart 2022 onjuist is en het rolbericht in die zin moet worden gelezen dat de kantonrechter ter rolle van 24 maart 2022 de zaak ten aanzien van [gedaagden] . heeft afgevoerd in verband met het feit dat Airbnb afstand van instantie heeft verzocht ex artikel 249 Rv. Verder is bericht dat afstand van instantie kan worden verleend aangezien [gedaagden] . nooit van antwoord hebben geconcludeerd in de zaak en de procedure is aangehouden in verband met de beantwoording van prejudiciële vragen in de verzoekschriftprocedures die tegen Airbnb aanhangig waren gemaakt. Daarbij is vermeld dat omdat afstand van instantie is verleend, de zaak ten aanzien van [gedaagden] . in beginsel niet meer opnieuw opgebracht kan worden op de rol. De instantie is hiermee immers in beginsel beëindigd.
1.16.
Op 31 maart 2022 hebben [gedaagden] . een Akte houdende verzoek tot hervatting van de procedure c.q. doorprocederen ingediend.
1.17.
Op 8 april 2022 is door de kantonrechter een rolbeslissing gegeven waarin, kort gezegd, is vermeld dat de kantonrechter aanleiding ziet om terug te komen op de verleende afstand van instantie.
1.18.
Van de zijde van Airbnb is op 3 mei 2022 een brief met bijlage ingekomen, waarin bezwaar is gemaakt tegen het in de rolbeslissing van 8 april 2022 geuite voornemen om terug te komen op de verleende afstand van instantie.
1.19.
Op 16 mei 2022 hebben [gedaagden] . per brief gereageerd op de brief van 3 mei 2022 van Airbnb.
1.20.
Airbnb heeft per brief van 18 mei 2022 gereageerd op de brief van 16 mei 2022 van [gedaagden] .
1.21.
Per brief van 13 juni 2022 is door de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald in de zaak.
1.22.
Op 22 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Namens Airbnb zijn verschenen de gemachtigden mr. Bredenoord-Spoek, mr. Kloppenburg en mr. Potjewijd. Namens gedaagden is [gedaagde01] verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Schonewille en [naam01] namens Stichting Massaschade & Consument. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..Het geschil

Airbnb vordert – na mondelinge eisvermindering – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] . hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak.
3. De beoordeling
3.1.
Zoals onder het procesverloop in r.o. 1.17 is opgenomen, heeft de kantonrechter bij rolbeslissing van 8 april 2022 aanleiding gezien om terug te komen op de op verzoek van Airbnb verleende afstand van instantie. Daartoe is het volgende overwogen:
“Gebleken is dat het rolbericht van 31 maart 2022, waarin mededeling is gedaan van het feit dat op verzoek van eiseres afstand van instantie is verleend, zich gekruist heeft met “de akte houdende verzoek tot hervatting van de procedure c.q. doorprocederen”, die door gedaagde ook is ingediend op 31 maart 2022.
De kantonrechter ziet aanleiding om terug te komen op de verleende afstand van instantie en daartoe wordt het volgende overwogen.
In genoemd rolbericht van 31 maart 2022 is vermeld dat afstand van instantie in dit geval mogelijk is, omdat gedaagden nooit van antwoord hebben geconcludeerd. Die mededeling is op zichzelf juist. De procedure is immers aangehouden in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen die de kantonrechter te Rotterdam heeft gesteld in een tweetal andere procedures die bij de rechtbank aanhangig zijn gemaakte tegen Airbnb o.a. met zaaknummer 8527084 VZ VERZ 20-9656 en gedaagden hebben in deze procedure nooit van antwoord geconcludeerd. Gebleken is echter dat gedaagden wel inhoudelijk hebben gereageerd. Zij hebben immers op de rol van 24 februari 2022 een “antwoordakte uitlating handhaving vorderingen, tevens houdende akte verzoek tot prejudiciële vragen” genomen. In die akte hebben gedaagden hun belang bij voortzetting van de procedure uit de doeken gedaan. Onder die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat gedaagden wel degelijk hebben gereageerd in de procedure, zodat mede gelet op het bepaalde in artikel 249 Rv ook geen afstand van instantie vereend kan worden. De kantonrechter ziet derhalve aanleiding om terug te komen op genoemde beslissing ter rolle en de kantonrechter bepaalt alsnog dat de procedure voortgezet dient te worden.”
3.2.
Airbnb heeft bij brief van 3 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de rolbeslissing van 8 april 2022. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
3.2.1.
In de brief van 31 maart 2022 heeft de kantonrechter gemotiveerd toegelicht dat de vereisten van artikel 249 Rv in de onderhavige procedure zijn vervuld omdat [gedaagden] . nooit van antwoord hebben geconcludeerd in de zaak en dat daarom afstand van instantie is verleend. Deze beslissing grijpt in op de rechten en belangen van partijen, zodat de brief van 31 maart 2022 is aan te merken als een eindvonnis waarop niet kan worden teruggekomen. Een eindvonnis kan immers niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel worden aangetast, tenzij een van de in de artikelen 31 en 32 Rv genoemde uitzonderingen aan de orde is, maar daar is in het onderhavige geval geen sprake van. Nu de kantonrechter de rechtskracht van de brief/het eindvonnis van 31 maart 2022 niet kon aantasten, komt aan de rolbeslissing van 8 april 2022 geen rechtskracht toe. Airbnb beschouwt de procedure daarom als beëindigd.
3.2.2.
Voor zover de kantonrechter oordeelt dat wel van de verleende afstand van instantie kan worden teruggekomen, stelt Airbnb dat dit in ieder geval niet kan zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten in de zin van artikel 31 lid 1 Rv of artikel 32 lid 1 Rv, dan wel artikel 19 Rv.
3.2.3.
Voor zover de kantonrechter oordeelt dat hij mocht terugkomen op de beslissing van 31 maart 2022 en dat dit mocht zonder partijen te horen, dan geldt volgens Airbnb dat de beslissing van 8 april 2022 dat geen afstand van instantie verleend kon worden, onjuist is. Artikel 249 lid 1 Rv bepaalt dat de eiser afstand van instantie kan doen
‘zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd’. De kantonrechter heeft zowel bij brief van 31 maart 2022 als bij rolbeslissing van 8 april 2022 vastgesteld dat [gedaagden] . nooit van antwoord hebben geconcludeerd. Dit brengt mee dat afstand van instantie verleend kon worden, hetgeen volgens de rolbeslissing van 8 april 2022 op zichzelf juist is.
De wettekst van voornoemd artikel stelt niet dat afstand van instantie ook niet kan worden verleend als partijen inhoudelijk hebben gereageerd in de procedure. De kantonrechter maakt niet duidelijk waaruit een dergelijke beperking zou voortvloeien en bovendien heeft geen van partijen betoogd dat een inhoudelijke reactie van [gedaagden] . in de weg kan staan aan het verlenen van afstand van instantie. Door beslissend te achten dat [gedaagden] . hadden gereageerd, heeft de kantonrechter een onjuiste toets aangelegd, aldus nog steeds het standpunt van Airbnb.
3.2.4.
Als de kantonrechter Airbnb niet volgt in hetgeen vermeld is in r.o. 3.2.1 tot en met 3.2.3, stelt Airbnb dat zij op zijn minst in de gelegenheid moet worden gesteld haar standpunt hieromtrent voor te leggen aan de hoger beroepsrechter.
3.3.
Airbnb heeft vervolgens in genoemde brief van 3 mei 2022 verzocht:
a.
primairte bevestigen dat de instantie geëindigd is met het eindvonnis van 31 maart 2022 waarin de rechtbank [lees: kantonrechter] uitspraak heeft gedaan van de verleende afstand van instantie;
b.
subsidiairde rolbeslissing van 8 april 2022 ongedaan te maken en partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank [lees: kantonrechter] terug te komen op het eindvonnis van 31 maart 2022;
c.
meer subsidiairAirbnb verlof te verlenen om tussentijds appel in te stellen tegen de rolbeslissing van 8 april 2022 (ten aanzien waarvan Airbnb primair stelt dat deze geen rechtskracht toekomt) en de verdere behandeling van het geschil aan te houden hangende het hoger beroep.
3.4.
[gedaagden] . hebben geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van Airbnb en verzocht te bepalen dat Airbnb nog steeds gehouden is om op de rolzitting van 19 mei 2022 op de akte van [gedaagden] . van 24 februari 2022 te reageren. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
3.4.1.
Anders dan Airbnb stelt, is het voor het eindigen van instantie niet vereist dat de kantonrechter ‘
afstand van instantie verleent’. De instantie eindigt automatisch en zonder dat een vonnis wordt gewezen wanneer de eiser afstand van instantie doet, mits de gedaagde nog niet voor antwoord heeft geconcludeerd. In reactie op de brief van 31 maart 2022 van de kantonrechter hebben [gedaagden] . op diezelfde dag een akte genomen, waarin zij de constatering van de kantonrechter dat afstand van instantie is verleend, hebben bestreden.
3.4.2.
Volgens [gedaagden] . is het doen van afstand van instantie in de onderhavige procedure in strijd met de goede procesorde en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uitoefening van het recht kan daarom niet slagen. Partijen zijn gehouden om verder te procederen, aldus [gedaagden] .
3.4.3.
Er is slechts sprake van een (eind- of tussen)vonnis in geval van afstand van instantie als discussie bestaat over het recht van het gebruik daarop. De kantonrechter is daar niet aan toegekomen, maar heeft in de onderhavige procedure op 8 april 2022 een (niet appellabele) rolbeslissing genomen. Van een (eind- of tussen)vonnis op 31 maart 2022 en 8 april 2022 is geen sprake. De door Airbnb aangehaalde jurisprudentie en literatuur maken dat niet anders. Daar komt bij dat in de onderhavige procedure niet wezenlijk wordt ingegrepen in de processuele rechten en/of belangen van partijen.
3.4.4.
Indien en voor zover er wel sprake is van een tussenvonnis op 8 april 2022, dan kan volgens [gedaagden] . tegen dat tussenvonnis op grond van artikel 337 lid 2 Rv geen tussentijds beroep worden ingesteld, tenzij de kantonrechter anders heeft bepaald. [gedaagden] . verzetten zich tegen het verzoek van Airbnb om tussentijds beroep open te stellen. Dat zou een langdurige vertraging van de procedure betekenen, terwijl de belangen van [gedaagden] . met zich brengen dat de procedure zonder vertraging wordt voortgezet.
3.5.
Inhoudelijk hebben [gedaagden] . zich in de antwoordakte uitlating handhaving vorderingen, tevens houdende akte verzoek tot prejudiciële vragen, genomen ter rolle van 24 februari 2022, op het standpunt gesteld dat het pleit door de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad niet volledig is beslecht. Immers de beslissing van de Hoge Raad heeft betrekking op het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW, doch daarmee is niet beslecht de kwestie rond de leden 2 en 3 van genoemd artikel, waaruit blijkt dat het dienen van twee heren uitsluitend en alleen is toegestaan ingeval van schriftelijke en uitdrukkelijke toestemming. [gedaagden] . hebben in genoemde akte dan ook voorgesteld om ten aanzien van de leden 2 en 3 van genoemd artikel prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen, waarbij [gedaagden] . een suggestie hebben gedaan voor de vraagstelling aan de Hoge Raad.
3.6.
Bij de beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil stelt de kantonrechter voorop dat artikel 249 Rv bepaalt dat zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd, eiser afstand kan doen van de instantie. De kantonrechter is met [gedaagden] . van oordeel dat het begrip ‘
antwoord’ ruim opgevat dient te worden. Gelet op het feit dat [gedaagden] . in de procedure zijn verschenen en een “antwoordakte uitlating handhaving vorderingen, tevens houdende akte verzoek tot prejudiciële vragen” hebben genomen, moet worden geconcludeerd dat [gedaagden] . hebben gereageerd in de procedure, zodat geen afstand van instantie in de zin van artikel 249 Rv meer kon worden verleend. Of de voornoemde akte al dan niet aangemerkt moet worden als conclusie van antwoord, kan in het midden blijven. Het had op de weg van Airbnb gelegen om doorhaling van de procedure te vragen in plaats van afstand van instantie en doorhaling kan slechts plaatsvinden met consent van de wederpartij. Het primaire verzoek van Airbnb (r.o. 3.3 onder a) wordt dan ook afgewezen, nog daargelaten dat de brief van 31 maart 2022 niet aangemerkt kan worden als een (eind)vonnis.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 3.6 is overwogen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de rolbeslissing van 8 april 2022 ongedaan te maken. Daar komt bij dat de brief van 31 maart 2022 niet aangemerkt kan worden als een (eind)vonnis, zodat de artikelen 31 en 32 Rv niet van toepassing zijn. Het subsidiaire verzoek van Airbnb (r.o. 3.3 onder b) wordt daarom eveneens afgewezen. Hierbij wordt opgemerkt dat beide partijen bij brieven van 3 mei 2022 en van 16 mei 2022 al in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken, zodat niet valt in te zien waarom partijen in het kader van hoor en wederhoor opnieuw de gelegenheid zouden moeten krijgen zich uit te laten over de brief van de kantonrechter van 31 maart 2022.
3.8.
De kantonrechter ziet verder geen aanleiding Airbnb verlof te verlenen om tussentijds appel in te stellen tegen de rolbeslissing van 8 april 2022, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen. Het meer subsidiaire verzoek van Airbnb (r.o. 3.3 onder c) wordt eveneens afgewezen.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Airbnb haar vorderingen verminderd tot nihil, in die zin dat alleen nog een proceskostenveroordeling resteert. Airbnb heeft toegelicht dat zij de onderhavige procedure niet wenst voort te zetten, mede in het licht van de WAMCA-procedure die Stichting Massaschade & Consument bij de rechtbank Den Haag aanhangig heeft gemaakt.
3.10.
[gedaagden] . hebben bezwaar gemaakt tegen de vermindering van eis. Volgens [gedaagden] . is dit in strijd met de goede procesorde. Ter onderbouwing van dit standpunt is verwezen naar hetgeen hiervoor in r.o. 3.4.1 tot en met 3.4.4 is vermeld. [gedaagden] . hebben erop aangedrongen dat ten aanzien van de toepasselijkheid van de leden 2 en 3 van artikel 7:417 BW alsnog prejudiciële vragen aan de Hoge Raad worden gesteld.
3.11.
De kantonrechter verwerpt het bezwaar van [gedaagden] . en overweegt daartoe het volgende.
Niet valt in te zien dat [gedaagden] . door de vermindering van eis in hun belangen worden geschaad. Voor zover [gedaagden] . zich op het standpunt stellen dat zij belang hebben bij doorprocederen in de zaak om zodoende ook prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te kunnen laten stellen, wijst de kantonrechter erop dat [gedaagden] . geen reconventionele vordering hebben ingesteld, zodat alleen nog een beslissing genomen kan worden over de proceskostenveroordeling. Ook het atypische procesverloop van de zaak, waarbij nog voordat van antwoord was geconcludeerde de procedure is aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen in de andere procedures die bij de kantonrechter Rotterdam aanhangig waren, vormt geen reden om [gedaagden] . alsnog in de gelegenheid te stellen een eis in reconventie in te stellen. Immers de beoordeling van die reconventionele eis zou aangehouden moeten worden in afwachting van de uitkomst van de door Stichting Massaschade & Consument ingestelde WAMCA-procedure bij de rechtbank Den Haag. Het doel van een dergelijke WAMCA-procedure is immers om individuele procedures met mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Een en ander betekent dan ook dat de kantonrechter niet toekomt aan het (opnieuw) stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, zoals [gedaagden] hebben voorgesteld.
proceskosten
3.12.
Omdat Airbnb de procedure is gestart, maar tijdens de mondelinge behandeling haar eis heeft verminderd tot een proceskostenveroordeling, geldt Airbnb als de in het ongelijk gestelde partij en bestaat er aanleiding Airbnb in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagden] . tot vandaag vast op € 545,00 aan salaris voor de gemachtigde (tweeënhalve punt × € 218,00 tarief).

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verleent Airbnb akte van de vermindering van haar vorderingen tot nihil;
4.2.
veroordeelt Airbnb in de proceskosten, aan de kant van [gedaagden] . tot vandaag vastgesteld op € 545,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
[46009]