ECLI:NL:RBROT:2022:9534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/10/627474 / HA ZA 21-938
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in gevoegde zaken na verwijzing ogv artikel 220 Rv. Betaling voor dienstverlening door eiser. Vordering in reconventie onvoldoende onderbouwd of te laat ingesteld.

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn meerdere vorderingen aan de orde die voortvloeien uit een geschil tussen een eenmanszaak, vertegenwoordigd door [eiser01], en verschillende gedaagden, waaronder besloten vennootschappen en een stichting. De rechtbank behandelt drie zaken, genummerd 21-522, 21-937 en 21-938, die zijn gevoegd. De eiser vordert betaling van facturen voor verleende diensten, waaronder financiële en salarisadministratie, en advieswerkzaamheden. De gedaagden hebben in verschillende mate verweer gevoerd tegen de vorderingen, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de facturen niet zijn betaald en dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd.

In de zaak 21-522 vordert [eiser01] een bedrag van € 34.364,00 van [gedaagde01], dat betrekking heeft op werkzaamheden voor het jaar 2020. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde01] verplicht is om te betalen, omdat de werkzaamheden zijn verricht op basis van een doorlopende opdracht. De rechtbank wijst de vordering toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

In de zaak 21-937 vordert [eiser01] betaling van € 2.420,00 van [gedaagde02] voor werkzaamheden verricht in 2016. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde02] ook deze factuur moet betalen, omdat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en niet zijn betwist.

In de zaak 21-938 vordert [eiser01] een bedrag van € 1.815,00 van [gedaagde03] voor werkzaamheden in 2020. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde03] ook deze factuur moet betalen, omdat de werkzaamheden zijn verricht en niet zijn betwist. De rechtbank wijst de vorderingen toe en veroordeelt de gedaagden in de proceskosten. De vorderingen in reconventie van de gedaagden worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in gevoegde zaken van 2 november 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/620484 / HA ZA 21-522 van
[eiser01], handelend onder de naam
[handelsnaam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. Sengul te Kampen.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/627473 / HA ZA 21-937 van
[eiser01], handelend onder de naam
[handelsnaam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
de stichting
[gedaagde02],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Sengul te Kampen.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/627474 / HA ZA 21-938 van
[eiser01], handelend onder de naam
[handelsnaam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde03],
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. Sengul te Kampen.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de zaak 21-522
  • het vonnis in het incident van 9 maart 2022, en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
  • de brief van de rechtbank van 27 mei 2022, met een oproeping voor een mondelinge behandeling op 20 september 2022,
  • de brief van de rechtbank van 26 augustus 2022, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • de akte overleggen producties van [eiser01] , met producties,
  • de akte houdende overlegging van producties tevens akte wijzing van eis in reconventie van [gedaagde01] , met producties,
  • de mondelinge behandeling van 20 september 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 september 2022.
in de zaak 21-937
  • het vonnis in het incident van de kantonrechter van 15 oktober 2021, en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
  • de brief van de rechtbank van 27 mei 2022, met een oproeping voor een mondelinge behandeling op 20 september 2022,
  • de brief van de rechtbank van 26 augustus 2022, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • de akte overleggen producties van [eiser01] , met producties,
  • de akte houdende overlegging van producties tevens akte wijzing van eis in reconventie van [gedaagde02] , met producties,
  • de mondelinge behandeling van 20 september 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 september 2022.
in de zaak 21-938
  • het vonnis in het incident van de kantonrechter van 15 oktober 2021, en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties,
  • de brief van de rechtbank van 27 mei 2022, met een oproeping voor een mondelinge behandeling op 20 september 2022,
  • de brief van de rechtbank van 26 augustus 2022, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • de akte overleggen producties van [eiser01] , met producties,
  • de akte houdende overlegging van producties tevens akte wijzing van eis in reconventie van [gedaagde03] , met producties,
  • de mondelinge behandeling van 20 september 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 september 2022.
1.2.
In de door [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] ingediende akte houdende overlegging van producties tevens akte wijziging van eis in reconventie is aangegeven dat de vordering in reconventie uitsluitend door [gedaagde01] is ingesteld en dus alleen aan de orde is in de zaak 21-522. De tegenvordering zal dan ook alleen in die zaak beoordeeld worden. In genoemde akte is daarnaast door [gedaagde03] een andersluidende vordering in reconventie ingesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] drijft een eenmanszaak onder de naam [handelsnaam01] .
2.2.
De heer [naam01] (hierna: [naam01] ) is tandarts. [naam01] is, samen met zijn echtgenote mevrouw [naam02] , bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde01] . Binnen [gedaagde01] exploiteren [naam01] en zijn echtgenote sinds 2003 een tandartsenpraktijk. [naam01] is ook bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde03] , een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten.
2.3.
In 2016 heeft [naam01] , samen met zijn echtgenote en hun dochter, mevrouw [naam03] , [gedaagde02] opgericht. [gedaagde02] richt zich op het bevorderen en verbeteren van scholing en gezondheid van kinderen, met name waar het gaat om tandheelkundige zorg. Het bestuur van [gedaagde02] wordt gevormd door [naam01] , zijn echtgenote en genoemde dochter.
in de zaak 21-522
2.4.
Op 1 mei 2017 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een, door [gedaagde01] voor akkoord ondertekende, offerte gestuurd voor het verzorgen van de financiële administratie, de salarisadministratie, het samenstellen van de jaarverslagen en fiscale adviezen en aangiften over 2017. In de offerte is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

[…]
Werkzaamheden en honorarium:
U heeft ons gevraagd om een offerte uit te brengen voor de financiële administratie, salarisadministratie, samenstellen jaarverslagen en fiscale adviezen en aangiften over 2017.
Op basis van de verkregen informatie biedt [handelsnaam01] met ingang van 2017 voor totale werkzaamheden per maand een bedrag van € 2.500,- exclusief verschuldigde 21 % BTW.
De maandelijkse of per kwartaalwerkzaamheden zijn als volgt:
  • Invoeren en controleren van financiële administraties per maand/kwartaal
  • Samenstellen van jaarrekeningen
  • Indienen aangifte vennootschapsbelasting
  • Indienen aangifte inkomstenbelasting van directeur
  • Opstellen van loonstroken.
  • Indienen aangifte loonheffingen en pensioenen.
  • Correspondentie Belastingdienst, en andere instanties.
  • Advies op verschillende gebieden naar aanleiding van onze werkzaamheden.
Ons honorarium voor verrichte werkzaamheden zal in rekening worden gebracht op basis van de voortgang daarvan. De betalingstermijn bedraagt 14 dagen.
[…]
Voor het eindejaarswerk verwijzen wij u naar het tabel hieronder:
Per
Per jaar
Bedrag in €
maand
(exclusief
verschuldigde
btw)
Invoeren financiële administratie en advieswerkzaamheden (12 uur*€ 80)
€ 825
12
€ 11.520
Salarisadministratie: het uitgangspunt daarbij is maximaal 22 medewerkers (€25*22 = €550)
€ 550
12
€6.600
Samenstellen jaarrekening: [gedaagde01]
1
€ 4.000
VPB - aangifte [gedaagde01]
1
€1.830
Publicatierapport KvK
1
250
Aangifte inkomstenbelasting van DGA en partner
1
€ 1.000
Advieswerkzaamheden (5 uur * € 80)
€ 400
12
€4.800
TOTAAL
€ 30.000,-
[…]”
2.5.
Op 29 november 2017 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een factuur gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden voor het jaar 2016 voor een bedrag van € 24.926,00 inclusief btw (€ 20.600,00 exclusief btw).
2.6.
Op 16 november 2018 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een factuur gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden voor het jaar 2017 voor een bedrag van € 36.300,00 inclusief btw (€ 30.000,00 exclusief btw).
2.7.
Op 22 juli 2019 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een factuur gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden voor het jaar 2018 voor een bedrag van € 36.300,00 inclusief btw (€ 30.000,00 exclusief btw).
2.8.
Op 24 september 2020 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een factuur gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden voor het jaar 2019 voor een bedrag van € 39.930,00 inclusief btw (€ 33.000,00 exclusief btw).
2.9.
[gedaagde01] heeft de door [eiser01] gestuurde facturen voor de werkzaamheden voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 betaald.
2.10.
Op 3 december 2020 hebben partijen afgesproken om de samenwerking met ingang van 31 december 2020 te beëindigen. In een brief aan [gedaagde01] van 5 januari 2021 heeft [eiser01] de beëindiging van de samenwerking bevestigd. In deze brief staat, voor zover van belang:
“Tot 31 december 2020 zullen wij de volgende werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van [gedaagde01]
en [gedaagde03]
[gedaagde01] 2020
  • Verwerken bankmutaties tot en met 31 december 2020;
  • Indienen aangifte loonheffingen en pensioenen tot en met 31 december 2020;
  • Opstellen jaarcijfers 2020;
  • Indienen aangifte VpB 2020;
  • Deponeren publicatie rapport 2020;
[…]
Voor een correcte en tijdige afhandeling van de werkzaamheden verwachten wij het volgende van u:
  • Rabobank: we hebben bankmutaties tot en met 31 december 2020 verwerkt;
  • Van Lanschot: we hebben bankmutatie tot en met 4 december 2020 verwerkt, nog de bankmutatie Van Lanschot vanaf 5 december tot en met 31 december 2020 aanleveren;
  • Alle inkoopfacturen (kosten) vanaf juli tot en met december 2020 tijdig aanleveren;
  • De jaaropgave 2020 van Infomedics tijdig aanleveren;
  • Kasboek van januari tot en met 13 december 2020 aanleveren;
  • Eind Voorraad lijst 2020 aanleveren;
  • Nog te betalen kosten (crediteuren) lijst aanleveren;
  • Gevraagde stukken juist en tijdig aanleveren.”
2.11.
Op 6 januari 2021 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] een factuur gestuurd voor de door hem verrichte werkzaamheden voor het jaar 2020 voor een bedrag van € 34.364,00 inclusief btw (€ 28.400,00 exclusief btw), hierna: de factuur 2020. De gefactureerde werkzaamheden zijn als volgt gespecificeerd:
“Invoeren financiële administratie januari tot en met december 2020 € 11.500,00
Salarisadministratie € 25 per werknemer
Opstellen van loonstroken, aangifte loonheffing en pensioen: € 25*28 werknemers 2020 € 8.400,00
Samenstellen halfjaarcijfers 2020 € 2.500,00
Advies op verschillende gebieden naar aanleiding van onze overige werkzaamheden € 6.000,00
Subtotaal € 28.400,00”
2.12.
[gedaagde01] heeft de factuur 2020 niet betaald.
in de zaak 21-937
2.13.
In 2016 heeft [eiser01] werkzaamheden verricht ten behoeve van (de oprichting van) [gedaagde02] .
2.14.
Op 6 januari 2021 heeft [eiser01] aan [gedaagde02] een factuur gestuurd van € 2.420,00 inclusief btw (€ 2.000,00 exclusief btw) voor de in 2016 door hem verrichte werkzaamheden (hierna: de factuur). Op de factuur zijn de werkzaamheden als volgt gespecificeerd:

1 Beleidsplan Stichting [gedaagde02] € 1.500,00
1 Oprichtingsakte Stichting [gedaagde02] € 200,00
1 Prognose Stichting [gedaagde02] € 100,00
1 Begeleiding administratie en advies € 200,00
2.15.
[gedaagde02] heeft de factuur niet betaald.
in de zaak 21-938
2.16.
Op 16 november 2018 heeft [eiser01] aan [gedaagde03] een factuur gestuurd van € 2.420,00 inclusief btw (€ 2.000,00 exclusief btw) voor de voor het jaar 2017 door hem verrichte werkzaamheden.
2.17.
Op 22 juli 2019 heeft [eiser01] aan [gedaagde03] een factuur gestuurd van € 2.420,00 inclusief btw (€ 2.000,00 exclusief btw) voor de voor het jaar 2018 door hem verrichte werkzaamheden.
2.18.
Op 26 augustus 2020 heeft [eiser01] aan [gedaagde03] een factuur gestuurd van € 2.662,00 inclusief btw (€ 2.200,00 exclusief btw) voor de voor het jaar 2019 door hem verrichte werkzaamheden.
2.19.
[gedaagde03] heeft de facturen van [eiser01] voor de jaren 2017, 2018 en 2019 betaald.
2.20.
Aan de samenwerking tussen partijen is eind 2020 een einde gekomen.
2.21.
Op 6 januari 2021 heeft [eiser01] aan [gedaagde03] een factuur gestuurd van € 1.815,00 inclusief btw (€ 1.500 exclusief btw) voor de voor het jaar 2020 door hem verrichte werkzaamheden (hierna: de factuur). De werkzaamheden zijn op de factuur als volgt omschreven:

1 Invoeren financiële administratie januari tot en met december 2020 € 600,00
1 Aangifte BTW 1e tot en met 4e kw. 2020 € 100,00
1 Samenstellen halfjaarcijfers 2020 € 600,00
1 Advies op verschillende gebieden naar aanleiding van onze overige werkzaamheden € 200,00
2.22.
[gedaagde03] heeft de factuur niet betaald.
2.23.
In een brief van 3 mei 2021 heeft de advocaat van [eiser01] [gedaagde03] gesommeerd om de factuur 2020 binnen 7 dagen te betalen.

3..Het geschil

in de zaak 21-522

in conventie
3.1.
[eiser01] vordert -samengevat- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] veroordeelt om aan hem te betalen (1) een bedrag van € 34.364,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021, (2) een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.960,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, en (3) de proceskosten.
3.2.
[eiser01] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat hij in 2020 in opdracht van [gedaagde01] en conform afspraak met [gedaagde01] werkzaamheden heeft verricht op het gebied van financiële administratie, salarisadministratie, samenstellen van jaarverslagen en advies. Deze werkzaamheden heeft hij op 6 januari 2021 aan [gedaagde01] gefactureerd, maar [gedaagde01] laat de factuur ten onrechte onbetaald.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling van [eiser01] in de kosten van de procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eiseres01] vordert -samengevat-, na eiswijziging en -vermeerdering, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder01] veroordeelt om aan haar te betalen (1) een bedrag van € 26.493,00 uit hoofde van onjuiste verwerkingen in de boekhouding van ziekte- en vakantiedagen voor het jaar 2020, (2) een bedrag van € 23.770,45 uit hoofde van extra werkzaamheden voor de jaren 2019 en 2020 en (3) de kosten van de procedure.
3.6.
[eiseres01] legt aan haar eerste vordering van € 26.493,00 ten grondslag dat [verweerder01] diverse fouten heeft gemaakt bij het verwerken in de boekhouding van [eiseres01] van ziekte- en vakantiedagen voor het jaar 2020. Het gaat om (1) een bedrag van € 13.654,00 dat daardoor teveel aan ziektedagen is uitbetaald aan werknemers van [eiseres01] en (2) een bedrag van € 12.839,00 dat daardoor teveel aan vakantiedagen, verlof en overige emolumenten is uitbetaald aan werknemers van [eiseres01] . Aan de tweede vordering van € 23.770,45 legt [eiseres01] ten grondslag dat haar nieuwe boekhouder extra werkzaamheden heeft moeten verrichten omdat [verweerder01] een aantal van de door hem gefactureerde werkzaamheden niet of niet volledig heeft uitgevoerd.
3.7.
[verweerder01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres01] , met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van de procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in de zaak 21-937
3.9.
[eiser01] vordert -samengevat- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde02] veroordeelt om aan hem te betalen (1) een bedrag van € 2.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021, (2) een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, en (3) de proceskosten.
3.10.
[eiser01] legt aan de vordering onder (1) ten grondslag dat hij in 2016 in opdracht van [gedaagde02] werkzaamheden heeft verricht op het gebied van administratie, beleid en advies. Deze werkzaamheden heeft hij op 6 januari 2021 aan [gedaagde02] gefactureerd, maar [gedaagde02] laat de factuur ten onrechte onbetaald.
3.11.
[gedaagde02] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , althans tot het nader vaststellen van de vordering onder (1) van [eiser01] overeenkomstig de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW, met veroordeling van [eiser01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure.
3.12.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in de zaak 21-938
in conventie
3.13.
[eiser01] vordert -samengevat- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde03] veroordeelt om aan hem te betalen (1) een bedrag van € 1.815,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021, (2) een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, en (3) de proceskosten.
3.14.
[eiser01] legt aan de vordering onder (1) ten grondslag dat hij in 2020 in opdracht van [gedaagde03] advieswerkzaamheden heeft verricht op het gebied van boekhouding en financiële administratie. Deze werkzaamheden heeft hij op 6 januari 2021 aan [gedaagde03] gefactureerd, maar [gedaagde03] laat de factuur ten onrechte onbetaald.
3.15.
[gedaagde03] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , althans tot het nader vaststellen van de vordering onder (1) van [eiser01] overeenkomstig de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW, met veroordeling van [eiser01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure.
in reconventie
3.16.
[eiseres02] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder01] veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 2.420,00, met veroordeling van [verweerder01] in de kosten van de procedure.
3.17.
[eiseres02] legt aan deze vordering ten grondslag dat haar nieuwe boekhouder werkzaamheden heeft moeten verrichten omdat [verweerder01] een aantal door hem gefactureerde werkzaamheden niet of niet volledig heeft uitgevoerd.
3.18.
[verweerder01] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres02] in de kosten van de procedure.

4..De beoordeling

in de zaak 21-522

in conventie
Moet [gedaagde01] de factuur 2020 betalen?
4.1.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is de vraag of er voor [gedaagde01] een verplichting tot betaling bestaat voor de door [eiser01] gefactureerde werkzaamheden voor het jaar 2020.
4.2.
[eiser01] voert ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aan. [naam01] is vanaf 2016 met [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] klant van [eiser01] . Vanaf januari 2016 tot en met december 2020 heeft [eiser01] volgens opdracht van [gedaagde01] de administratie van [gedaagde01] verzorgd en de jaarrekeningen van [gedaagde01] samengesteld. Voor de verrichte werkzaamheden is steeds achteraf, na afronding van de jaarrekening, een factuur gestuurd. Tot en met 2019 heeft [gedaagde01] de facturen betaald. De opdracht is voor het boekjaar 2020 op dezelfde wijze voortgezet. Over heel 2020 is de salarisadministratie door [eiser01] gevoerd. Er zijn salarisstroken geproduceerd en er zijn aangiften loonheffing en aangiften pensioenen ingediend. Daarnaast is de financiële administratie ingevoerd en is er tussentijds een halfjaarrapportage verstrekt. Ten slotte is er op verschillende gebieden advies aan [gedaagde01] gegeven. Nadat de samenwerking is beëindigd, heeft [eiser01] de werkzaamheden voor het jaar 2020 gefactureerd. Het gefactureerde bedrag is lager dan voorgaande jaren omdat [eiser01] niet alle werkzaamheden heeft kunnen afronden. [gedaagde01] heeft de resterende administratie (inkoopfacturen juli t/m december 2020, jaaropgave 2020 Infomedics, kasboek januari t/m december 2020, eind voorraadlijst 2020) immers niet aangeleverd.
4.3.
[gedaagde01] voert als verweer het volgende aan. Vanaf medio 2020 zijn er tussen partijen geschillen gerezen over de kwaliteit van de door [eiser01] verrichte werkzaamheden. Er is geen overeenstemming over de honorering en de omvang van de opdracht voor het jaar 2020. De werkzaamheden voor dat jaar zijn deels wel verricht. Verder is de vordering niet deugdelijk onderbouwd. [gedaagde01] is bereid om [eiser01] te betalen voor de wel door hem verrichte werkzaamheden, maar dan overeenkomstig de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser01] vanaf januari 2016 in opdracht van [gedaagde01] werkzaamheden voor [gedaagde01] heeft verricht. Het betreft het verzorgen van de financiële administratie, de salarisadministratie, het samenstellen van de jaarverslagen en fiscale adviezen en aangiften. Voor de werkzaamheden voor het jaar 2017 heeft [eiser01] op 1 mei 2017 een offerte aan [gedaagde01] gestuurd, die [gedaagde01] voor akkoord heeft ondertekend (vgl. randnummer 2.4). Daarmee is een schriftelijke overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. [eiser01] heeft de overeengekomen werkzaamheden niet alleen in het jaar 2017, maar ook in de jaren 2018 en 2019 uitgevoerd. Hij heeft zijn werkzaamheden aan [gedaagde01] gefactureerd in overeenstemming met de overeenkomst tussen partijen en [gedaagde01] heeft de facturen van [eiser01] betaald. Geconcludeerd moet dan ook worden dat sprake is van een doorlopende opdracht van [gedaagde01] aan [eiser01] voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.
4.5.
Ook in het jaar 2020 heeft [eiser01] zijn werkzaamheden voor [gedaagde01] op dezelfde wijze, en dus op basis van de doorlopende opdracht van [gedaagde01] , voortgezet. Dat hij dit heeft gedaan en dat dit blijkbaar ook de bedoeling was, ondanks het feit dat partijen medio 2020 een discussie kregen en de samenwerking per 31 december 2020 hebben beëindigd, kan ook worden opgemaakt uit de brief van 5 januari 2021 van [eiser01] aan [gedaagde01] (randnummer 2.10). Dat betekent dat [gedaagde01] moet betalen voor de door [eiser01] verrichte werkzaamheden. De rechtbank komt daarmee toe aan beoordeling van de vraag welke werkzaamheden door [eiser01] in 2020 zijn verricht en welk bedrag [gedaagde01] daarvoor aan [eiser01] moet betalen. Bij deze beoordeling is de door [gedaagde01] geaccepteerde offerte van 1 mei 2017 het uitgangspunt. Partijen zijn daarin een door [eiser01] te declareren jaarbedrag overeengekomen van € 30.000,00 (exclusief btw), welk bedrag is uitgesplitst in meerdere posten. Mede aan de hand daarvan zal de rechtbank de verschillende posten uit de factuur 2020 beoordelen.
Invoeren financiële administratie
4.6.
[eiser01] voert ter onderbouwing van deze post het volgende aan. [naam01] heeft de volledige administratie (facturen inkoop en verkoop en kosten) voor het eerste half jaar aangeleverd. [eiser01] heeft deze administratie ingevoerd en verwerkt in het boekhoudprogramma AccountView. Op basis daarvan heeft [eiser01] ook de interim controle van de administratie gedaan en heeft hij het halfjaarverslag samengesteld. Vervolgens heeft [eiser01] de administratie voor het tweede half jaar bij [naam01] opgevraagd, maar deze heeft geen inkoopfacturen en kosten meer aangeleverd. De zoon van [naam01] heeft op 6 december 2020 nog wel een pdf-bestand en digitale mutaties van de rekening van [gedaagde01] bij de Rabobank gestuurd. [gedaagde01] had ook een rekening bij Van Lanschot Bank. Deze rekening was gekoppeld aan AccountView. [eiser01] beschikte daarmee over alle bankmutaties van [gedaagde01] . Hij heeft deze ingevoerd en voor de jaarrekening verwerkt in de grootboekkaarten.
4.7.
Tegenover deze uitvoerige onderbouwing door [eiser01] heeft [gedaagde01] slechts in algemene zin betwist dat [eiser01] de financiële administratie heeft verzorgd. [gedaagde01] heeft alleen, zonder nadere onderbouwing, aangevoerd dat [eiser01] buiten het verzorgen van de salarisadministratie geen werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde01] heeft daarmee niet concreet betwist dat [eiser01] de financiële administratie heeft verzorgd en dat hij in dat kader de door hem concreet genoemde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Aldus heeft [gedaagde01] de stellingen van [eiser01] onvoldoende onderbouwd betwist en gaat de rechtbank van de juistheid van de stellingen van [eiser01] uit.
4.8.
[eiser01] heeft een bedrag van € 11.500,00 (exclusief btw) gefactureerd. Dit bedrag is in overeenstemming met het bedrag voor dezelfde werkzaamheden in de offerte van 1 mei 2017 (zelfs € 20,00 lager). Dit deel van de vordering van [eiser01] zal dan ook worden toegewezen.
Salarisadministratie; opstellen loonstroken, aangifte loonheffing en pensioen
4.9.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [eiser01] de salarisadministratie voor [gedaagde01] heeft gedaan. Volgens de offerte van 1 mei 2017 mag [eiser01] daarvoor een bedrag van € 25,00 per werknemer per maand in rekening brengen. In de offerte werd uitgegaan van een maximaal aantal van 22 werknemers. Met de factuur 2020 heeft [eiser01] dit bedrag voor 28 werknemers gefactureerd.
4.10.
Aldus [eiser01] groeide de tandartspraktijk vanaf 2019 en nam het aantal medewerkers toe. Om deze reden heeft hij voor het jaar 2019 een hoger jaarbedrag in rekening gebracht. In 2020 is het aantal werknemers niet gewijzigd. [eiser01] stelt het aantal te factureren werknemers met [naam01] afgestemd te hebben.
[naam01] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij bij [eiser01] heeft nagevraagd waarom de factuur voor 2019 zoveel hoger was dan voorgaande jaren. Om die reden heeft [gedaagde01] de factuur ook pas later betaald. Volgens [naam01] heeft [eiser01] niet met hem overlegd dat hij meer zou factureren omdat er meer werknemers bij waren gekomen. Hij hoorde dat pas achteraf. Mevrouw [naam01] heeft ter zitting nog verklaard dat [gedaagde01] niet zoveel medewerkers heeft als [eiser01] beweert. Volgens haar heeft [gedaagde01] maar 17 medewerkers.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Het door [eiser01] in rekening gebrachte jaarbedrag voor 2019 was hoger dan de jaarbedragen voor de daaraan voorafgaande jaren. Niet in geschil is dat er over deze factuur contact is geweest tussen partijen. Ook staat vast dat [gedaagde01] de factuur heeft betaald. De rechtbank leidt daaruit af dat [gedaagde01] heeft ingestemd met het hogere jaarbedrag en dus -kennelijk- genoegen heeft genomen met de uitleg die [eiser01] haar daarvoor heeft gegeven. [gedaagde01] heeft ook niet betwist dat de tandartspraktijk vanaf 2019 is gegroeid en dat het aantal medewerkers toenam. Ook is niet betwist dat het aantal medewerkers in 2020 ten opzichte van 2019 niet is gewijzigd. Tegen die achtergrond legt de verklaring van mevrouw [naam01] ter zitting onvoldoende gewicht in de schaal. Als [gedaagde01] in 2020 daadwerkelijk ‘slechts’ 17 medewerkers in dienst had, dan had van [gedaagde01] verwacht mogen worden dat zij haar verweer tegen deze post nader had geconcretiseerd, bijvoorbeeld door een lijst met medewerkers in 2020 in het geding te brengen. Dat heeft [gedaagde01] niet gedaan, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat. Het voor deze post gevorderde bedrag van € 8.400,00 zal worden toegewezen.
Samenstellen halfjaarcijfers
4.12.
[eiser01] stelt dat hij een halfjaarrapportage heeft opgesteld. [gedaagde01] betwist dat zij halfjaarcijfers heeft ontvangen.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser01] heeft ten behoeve van de mondelinge behandeling vrij uitvoerig per gefactureerde post gemotiveerd welke werkzaamheden hij ten behoeve van [gedaagde01] heeft verricht, maar een nadere onderbouwing voor deze post ontbreekt. Het had voor de hand gelegen als [eiser01] , gelet op de betwisting door [gedaagde01] , het door hem opgestelde halfjaarrapport in het geding had gebracht, hetgeen hij dus niet heeft gedaan. [eiser01] heeft daarmee zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd gehandhaafd. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen. De vordering zal wat betreft deze post worden afgewezen.
Advies op verschillende gebieden
4.14.
De rechtbank stelt vast dat [eiser01] volgens de offerte van 1 mei 2017 gerechtigd is om voor advieswerkzaamheden een vast bedrag van € 4.800,00 per jaar in rekening te brengen. Dat bedrag mag hij dus in ieder geval ook voor 2020 in rekening brengen. Met de factuur 2020 heeft [eiser01] echter voor deze post € 6.000 gefactureerd. De rechtbank zal beoordelen of [eiser01] recht heeft op dit hogere bedrag.
4.15.
[eiser01] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij in 2020 extra advieswerkzaamheden heeft gerekend omdat hij acht tandartsen uit Turkije moest halen voor [gedaagde01] . Samen met de advocaat van [gedaagde01] heeft hij voor deze tandartsen verblijfsvergunningen aangevraagd en het totale proces geregeld. Volgens [eiser01] belde [naam01] hem in de avonden en weekenden om te vragen of hij dingen kon uitzoeken en problemen kon oplossen. Dat heeft veel tijd en energie gekost. [naam01] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat [eiser01] voor het naar Nederland halen van de tandartsen alleen maar een formulier hoefde te ondertekenen.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Tegenover de onderbouwing van de extra werkzaamheden door [eiser01] heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [eiser01] deze extra werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde01] heeft om te beginnen niet betwist dat er acht tandartsen uit Turkije naar Nederland zijn overgekomen om te werken in de praktijk van [gedaagde01] . Dat [eiser01] voor het naar Nederland halen van deze tandartsen alleen een formulier heeft moeten ondertekenen is bovendien niet erg aannemelijk. Het aanvragen van een verblijfsvergunning is een omvangrijker traject dan het enkel ondertekenen en insturen van een formulier, zoals [gedaagde01] doet voorkomen. Verder heeft [gedaagde01] niet betwist dat [naam01] in avonden en weekenden contact heeft opgenomen met [eiser01] om hem te vragen dingen uit te zoeken en om problemen op te lossen. De rechtbank gaat om deze redenen aan de betwisting van [gedaagde01] voorbij. Dat betekent dat de vordering van [eiser01] voor deze post zal worden toegewezen.
Tussenconclusie
4.17.
[gedaagde01] zal dus worden veroordeeld om aan [eiser01] te betalen een bedrag van (€ 11.500,00 + € 8.400,00 + € 6.000,00 =) € 25.900,00. De over dit bedrag verschuldigde btw bedraagt (21% x € 25.900,00 =) € 5.439,00. In totaal moet [gedaagde01] betalen een bedrag van (€ 25.900,00 + € 5.439,00 =) € 31.339,00.
Wettelijke rente
4.18.
[eiser01] vordert de wettelijke rente met ingang van 15 februari 2021. De rechtbank begrijpt uit het lichaam van de dagvaarding dat [eiser01] de wettelijke handelsrente bedoelt te vorderen. [gedaagde01] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.19.
Op grond van artikel 6:119a BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder een handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een handelsovereenkomst in deze zin. [eiser01] heeft immers beroepsmatig in opdracht van [gedaagde01] diensten verricht tegen betaling van een geldsom. Partijen zijn met de ondertekende offerte van 1 mei 2017 overeengekomen dat de facturen van [eiser01] uiterlijk binnen veertien dagen betaald moesten worden (vgl. het citaat in randnummer 2.4). De vervaldatum van de factuur 2020 was dan ook 20 januari 2021. Dat betekent dat de wettelijke handelsrente toewijsbaar is over de toe te wijzen hoofdsom met ingang van 15 februari 2021, zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke kosten
4.21.
[eiser01] vordert een bedrag van € 1.960,20 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding. Ter onderbouwing van deze kosten heeft [eiser01] twee facturen van zijn advocaat in het geding gebracht. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser01] nog verklaard dat het gevorderde bedrag nog iets lager uit zou kunnen vallen als de buitengerechtelijke kosten worden berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). In dat geval zou het gaan om een bedrag van € 1.115,00. [eiser01] vordert toch het hogere bedrag omdat de kosten wel zijn gemaakt. [gedaagde01] heeft tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben geen contractuele afspraak gemaakt over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, hetgeen door [eiser01] ook is erkend. Dat brengt met zich mee dat inderdaad het Besluit van toepassing is. [eiser01] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De door hem in het geding gebrachte correspondentie voorafgaand aan de procedure is ook als zodanig te kwalificeren. Volgens de bij het Besluit horende staffel heeft [eiser01] over de toe te wijzen hoofdsom recht op een bedrag van € 1.088,39. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente hierover, waarbij de rechtbank volledigheidshalve opmerkt dat het in dit geval gaat om de ‘gewone’ wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Er is immers bij de vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Proceskosten
4.23.
[gedaagde01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wat betreft het toe te kennen bedrag aan salaris van de advocaat van [eiser01] rekent de rechtbank 2 punten tegen het van toepassing zijnde tarief III. De rechtbank rekent 1 punt voor de dagvaarding en 1 punt voor de mondelinge behandeling. Voor de conclusie van antwoord in het incident rekent de rechtbank geen punt, nu [eiser01] zich in deze conclusie ten aanzien van de gevorderde voeging heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden derhalve begroot op:
- explootkosten € 90,67
- griffierecht € 952,00
salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief III € 721,00)
Totaal € 2.484,67
in reconventie
4.24.
Er is door [verweerder01] geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van [eiseres01] en de rechtbank acht deze ook niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal dan ook de hiervoor in randnummer 3.5 weergegeven vorderingen van [eiseres01] beoordelen.
4.25.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is de vraag of [verweerder01] fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van de hem door [eiseres01] gegeven opdracht, als gevolg waarvan [eiseres01] de gestelde schade heeft geleden. [eiseres01] maakt [verweerder01] twee verwijten, die leiden tot twee vorderingen, die de rechtbank hierna zal bespreken.
Vordering 1: is er sprake van onjuiste verwerking van ziektedagen en vakantiedagen?
4.26.
Het eerste verwijt van [eiseres01] aan [verweerder01] is dat hij in 2020 ziektedagen en vakantiedagen van haar werknemers onjuist in de administratie heeft verwerkt. Daardoor is er volgens [eiseres01] een bedrag van € 13.654,00 teveel aan ziektedagen en een bedrag van € 12.839,00 teveel aan vakantiedagen, verlof en overige emolumenten uitbetaald aan de werknemers. Ter onderbouwing van dit verwijt verwijst [eiseres01] naar een brief van haar nieuwe boekhouder, de heer [naam04] van ACB Consultants uit Amsterdam van 27 oktober 2021.
4.27.
Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft [verweerder01] een verklaring met bijlagen van hemzelf van 30 augustus 2022 in het geding gebracht. In deze verklaring beschrijft hij uitvoerig de door hem gehanteerde werkwijze bij het verwerken van de vakantiedagen en ziektedagen. Sterk samengevat komt het verweer van [verweerder01] op het volgende neer. De vordering van [eiseres01] is niet onderbouwd en gespecificeerd. Het is niet duidelijk welke fouten zouden zijn gemaakt door [verweerder01] die schadevergoeding zouden rechtvaardigen. De verwerking van de ziekte- en vakantiedagen in de administratie is steeds met medeweten van [eiseres01] gebeurd. [verweerder01] heeft [eiseres01] conceptloonstroken gestuurd en gevraagd of er bijzonderheden of onjuistheden waren. Pas na goedkeuring van [eiseres01] maakte [verweerder01] de loonstroken definitief en zorgde [eiseres01] zelf vervolgens voor de uitbetaling aan haar werknemers. In zijn verklaring beschrijft [verweerder01] ook de discussie die hij in juli/augustus 2020 met [eiseres01] heeft gevoerd over de wens van [eiseres01] om eenzijdig een wijziging door te voeren. [eiseres01] wilde, kort gezegd, dat de door de werknemers opgebouwde vakantiedagen een half jaar na afloop van een kalenderjaar op ‘nul’ werden gezet. [verweerder01] geeft in zijn verklaring gemotiveerd weer dat het niet is toegestaan om eenzijdig vakantierechten te laten vervallen als werknemers niet tijdig vooraf daarover zijn geïnformeerd en dat hij om die reden niet is ingegaan op de wens van [eiseres01] .
4.28.
Naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van [verweerder01] heeft [eiseres01] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Zij heeft haar verwijt aan [verweerder01] slechts herhaald en op geen enkele wijze nader geconcretiseerd. [eiseres01] heeft bij de mondelinge behandeling nog verklaard dat twee heren van ACB Consultants, de heer [naam04] en de heer [naam05] , een rapportage hebben uitgebracht, maar dat rapport is niet in het geding gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres01] met betrekking tot haar verwijt aan [verweerder01] niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen. De rechtbank zal deze vordering van [eiseres01] afwijzen omdat de feitelijke grondslag daarvoor niet is komen vast te staan.
Vordering 2: zijn bepaalde werkzaamheden niet of niet naar behoren uitgevoerd?
4.29.
Het tweede verwijt van [gedaagde01] aan [eiser01] luidt dat [eiser01] in 2019 en 2020 bepaalde werkzaamheden niet of niet naar behoren heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn door ACB Consultants (alsnog) uitgevoerd. De kosten voor deze extra werkzaamheden van € 23.770,45 worden als schade van [eiser01] gevorderd. [gedaagde01] heeft ter onderbouwing van dit bedrag een aantal facturen van ACB Consultants in het geding gebracht.
4.30.
[eiser01] heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen deze vordering. Hij voert aan dat de grondslag van de vordering niet duidelijk is en dat de facturen van ACB Consultants niet zijn gespecificeerd of toegelicht. Het lijkt er volgens [eiser01] op dat er door [gedaagde01] een opgeklopte vordering tegenover zijn vordering in conventie wordt gezet.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde01] ook haar tweede verwijt aan [eiser01] onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg gelegen van [gedaagde01] om concreet uiteen te zetten welke werkzaamheden door [eiser01] in 2019 en 2020 niet of niet naar behoren zouden zijn uitgevoerd en tot welke extra werkzaamheden van ACB Consultants dit zou hebben geleid. Wat betreft de werkzaamheden voor 2019 geldt daarbij overigens dat de factuur van [eiser01] voor die werkzaamheden door [gedaagde01] is betaald. Dat wijst erop dat de werkzaamheden wel naar behoren zijn uitgevoerd. Voor zover ook dit tweede verwijt van [gedaagde01] betrekking heeft op de door haar gestelde onjuiste verwerking in de administratie van ziekte- en vakantiedagen in 2020, geldt dat de rechtbank daarover hiervoor al heeft geoordeeld dat [gedaagde01] daartoe onvoldoende heeft gesteld. Ten slotte is van belang dat [eiser01] niet alle werkzaamheden heeft kunnen afronden omdat [gedaagde01] resterende stukken niet aanleverde en dat hij daarom ook minder in rekening heeft gebracht. Zo heeft [eiser01] niet in rekening gebracht het opstellen van de jaarrekening, de kolommenbalans en de publicatiestukken en het doen van de vpb-aangifte. Op deze werkzaamheden kan dit verwijt van [gedaagde01] dus niet zien.
4.32.
Nu [gedaagde01] heeft nagelaten haar vordering ook voor dit verwijt voldoende te onderbouwen, heeft zij ook hier niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen. De rechtbank zal ook deze vordering van [gedaagde01] afwijzen omdat de feitelijke grondslag daarvoor niet is komen vast te staan.
proceskosten
4.33.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden tot aan dit vonnis begroot op een bedrag van € 1.114,00. aan salaris van zijn advocaat (1,0 punt x tarief IV). De rechtbank rekent hierbij 0,5 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en 0,5 punt voor de mondelinge behandeling. De vorderingen van [gedaagde01] hangen immers voor een belangrijk deel samen met het door haar gevoerde verweer in conventie.
in de zaak 21-937
Moet [gedaagde02] de factuur betalen?
4.34.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is de vraag of er voor [gedaagde02] een verplichting tot betaling bestaat voor de door [verweerder01] gefactureerde werkzaamheden in 2016.
4.35.
[verweerder01] heeft ter nadere onderbouwing van zijn vordering ten behoeve van de mondelinge behandeling een verklaring van hemzelf van 30 augustus 2022 in het geding gebracht. Hij verklaart hierin dat [naam01] een deel van de verdiensten uit de tandartsenpraktijk wilde besteden aan goede doelen. Om die reden is [verweerder01] eind december 2015 met [naam01] op bezoek geweest bij een advocaat om advies te vragen over de oprichting van een stichting. De door deze advocaat aan [naam01] uitgebrachte offerte vond [naam01] te duur, waarna [naam01] aan [verweerder01] heeft gevraagd om een beleidsplan voor de op te richten stichting te schrijven. Dat heeft [verweerder01] gedaan. Daarnaast heeft [verweerder01] een checklist opgesteld voor de oprichting van de stichting, heeft hij een prognose gemaakt voor de stichting en heeft hij tijd besteed aan begeleiding, advies en aan contact met de notaris die de stichting heeft opgericht. Het is ook daadwerkelijk tot een oprichting van [gedaagde02] gekomen.
4.36.
[gedaagde02] heeft in de conclusie van antwoord verwezen naar het verweer dat in de zaak 21-522 door [eiseres01] is gevoerd. Verder voert [gedaagde02] aan dat [verweerder01] zijn vordering niet heeft gespecificeerd of onderbouwd met stukken. Subsidiair voert [gedaagde02] aan dat de vordering van [verweerder01] vastgesteld moet worden op grond van de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW. [gedaagde02] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verweer niet nader onderbouwd.
4.37.
De rechtbank overweegt als volgt. Om te beginnen kan [gedaagde02] in deze zaak niet volstaan met de enkele verwijzing naar het verweer dat in een andere zaak door een andere partij is gevoerd. Een gedaagde partij moet verweer voeren in de eigen zaak en het is niet aan de rechtbank om in een andere zaak te gaan kijken voor het verweer in deze zaak. Daar komt bij dat het verweer dat in de andere zaak door [gedaagde01] is gevoerd, specifiek betrekking heeft op de werkzaamheden die [verweerder01] ten behoeve van [gedaagde01] heeft verricht en niet ziet op de werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde02] .
4.38.
[verweerder01] heeft naar aanleiding van het verweer van [gedaagde02] zijn stellingen nader onderbouwd met de hiervoor in randnummer 4.35 weergegeven verklaring. Tegenover deze gemotiveerde onderbouwing heeft [gedaagde02] volstaan met het ongemotiveerd handhaven van haar verweer. [gedaagde02] heeft niet concreet betwist dat [verweerder01] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde02] heeft daarmee haar betwisting van de verschuldigdheid van de factuur onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan die betwisting voorbij. [gedaagde02] zal [verweerder01] moeten betalen voor de door hem verrichte werkzaamheden.
4.39.
Uit de in deze procedure vaststaande feiten valt niet af te leiden dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de hoogte van de door [gedaagde02] aan [verweerder01] voor zijn werkzaamheden te betalen vergoeding. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is [gedaagde02] in dat geval het op gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. Bij gebreke van informatie over het op gebruikelijke wijze berekende loon zal de rechtbank een redelijk loon vaststellen.
4.40.
[verweerder01] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de werkzaamheden hem 20 uur hebben gekost. [gedaagde02] heeft daarop aangegeven dat zij vindt dat [verweerder01] teveel tijd aan de werkzaamheden heeft besteed. Desgevraagd heeft [gedaagde02] verklaard een tijdsbesteding van “8 tot 10 uur redelijk te vinden”. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.41.
Een tijdsbesteding van 20 uur voor de door [verweerder01] gespecificeerde werkzaamheden, waaronder het opstellen van het (in het geding gebrachte) beleidsplan van elf bladzijden en van een prognose, is niet bovenmatig. Gelet op het totaal gefactureerde bedrag van € 2.000,00 (exclusief btw) komt dit neer op een uurtarief van € 100,00. Dat is een redelijk tarief, gelet op de aard van de verrichte werkzaamheden. Het door [verweerder01] gefactureerde bedrag is dan ook een ‘redelijk loon’ voor de door hem verrichte werkzaamheden. De vordering van [verweerder01] van € 2.420,00 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.42.
[verweerder01] vordert de wettelijke rente over het bedrag van € 2.420,00 met ingang van 10 mei 2021. Bij de mondelinge behandeling heeft [verweerder01] desgevraagd aangegeven dat hij heeft bedoeld de wettelijke handelsrente te vorderen. [gedaagde02] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.43.
Op grond van artikel 6:119a BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder een handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
4.44.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een handelsovereenkomst in deze zin. [verweerder01] heeft immers beroepsmatig in opdracht van (de op te richten stichting) [gedaagde02] diensten verricht tegen betaling van een geldsom. Aangezien partijen geen uiterste datum zijn overeengekomen waarop [gedaagde02] de factuur had moeten betalen, is [gedaagde02] de wettelijke handelsrente in beginsel verschuldigd dertig dagen na aanvang van de dag, volgende op die waarop zij de factuur heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 BW). De rechtbank gaat ervan uit, nu daarover niets anders is gesteld of gebleken, dat [gedaagde02] de factuur daags na, of hooguit enkele dagen na, 6 januari 2021 heeft ontvangen. Dat betekent dat de wettelijke handelsrente toewijsbaar is zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke kosten
4.45.
[verweerder01] vordert ook een bedrag van € 275,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding. Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft [verweerder01] nader onderbouwd dat hij conform het Besluit recht heeft op een bedrag van € 363,00, zijnde 15% van de gevorderde hoofdsom. [verweerder01] beperkt zijn vordering echter tot het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 275,00. [gedaagde02] heeft ook tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd.
4.46.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit van toepassing is en dat [verweerder01] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De brief van zijn advocaat van 3 mei 2021 is ook als zodanig te kwalificeren. Het gevorderde bedrag is dan ook toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente hierover, waarbij de rechtbank volledigheidshalve opmerkt dat het in dit geval gaat om de ‘gewone’ wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Er is immers bij de vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Proceskosten
4.47.
[gedaagde02] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wat betreft het toe te kennen bedrag aan salaris van de advocaat van [verweerder01] rekent de rechtbank 1,5 punt tegen het van toepassing zijnde tarief I. De rechtbank rekent 1 punt voor de dagvaarding en 0,5 punt voor de mondelinge behandeling, nu deze gecombineerd met de mondelinge behandelingen in de andere zaken heeft plaatsgevonden. Voor de conclusie van antwoord in het incident rekent de rechtbank geen punt, aangezien [verweerder01] zich met betrekking tot de gevorderde verwijzing en voeging heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De kosten aan de zijde van [verweerder01] worden derhalve tot aan dit vonnis begroot op:
- explootkosten € 90,67
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
717,00(1,5 punt × tarief I € 478,00)
Totaal € 1.759,67
in de zaak 21-938
in conventie
Moet [gedaagde03] de factuur betalen?
4.48.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is de vraag of er voor [gedaagde03] een verplichting tot betaling bestaat voor de door [eiser01] gefactureerde werkzaamheden voor het jaar 2020.
4.49.
[eiser01] heeft ter nadere onderbouwing van zijn vordering ten behoeve van de mondelinge behandeling een verklaring van hemzelf van 30 augustus 2022 in het geding gebracht. Hierin heeft hij het volgende uiteengezet. Vanaf januari 2017 tot en met december 2020 heeft [eiser01] volgens mondelinge opdracht van [gedaagde03] de administratie van [gedaagde03] verzorgd en de jaarrekeningen van [gedaagde03] samengesteld. Voor de verrichte werkzaamheden is steeds achteraf, na afronding van de jaarrekening, een factuur gestuurd. Tot en met 2019 heeft [gedaagde03] de facturen betaald. Ook in 2020 heeft [eiser01] werkzaamheden voor [gedaagde03] verricht. Het betreft het verwerken van de financiële administratie van het eerste kwartaal tot en met het derde kwartaal. Voor wat betreft het vierde kwartaal zijn alle bankmutaties volledig verwerkt, maar zijn geen facturen van [gedaagde03] ontvangen om te kunnen verwerken. Verder zijn er voor alle kwartalen de aangiften omzetbelasting ingediend, is de conceptjaarrekening samengesteld en is er gecorrespondeerd met de belastingdienst en andere instanties. Ten slotte heeft [eiser01] advies gegeven op verschillende gebieden naar aanleiding van zijn werkzaamheden.
4.50.
[gedaagde03] heeft in de conclusie van antwoord verwezen naar het verweer dat in de zaak 21-522 door [gedaagde01] is gevoerd. Verder voert [gedaagde03] aan dat [eiser01] zijn vordering niet heeft gespecificeerd of onderbouwd met stukken. Subsidiair voert [gedaagde03] aan dat de vordering van [eiser01] vastgesteld moet worden op grond van de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW.
4.51.
De rechtbank overweegt als volgt. Om te beginnen kan [gedaagde03] in deze procedure niet volstaan met de enkele verwijzing naar het verweer dat in de andere zaak door een andere partij is gevoerd. Een gedaagde partij moet verweer voeren in de eigen zaak en het is niet aan de rechtbank om in een andere zaak te gaan kijken voor het verweer in deze zaak. Daar komt bij dat het verweer dat in de andere zaak door [gedaagde01] is gevoerd, specifiek betrekking heeft op de werkzaamheden die [eiser01] ten behoeve van [gedaagde01] heeft verricht en niet ziet op de werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde03] .
4.52.
[eiser01] heeft naar aanleiding van het verweer van [gedaagde03] zijn stellingen nader onderbouwd met de hiervoor in randnummer 4.49 weergegeven verklaring, Tegenover deze nadere onderbouwing heeft [gedaagde03] slechts in algemene zin gehandhaafd dat de werkzaamheden niet zijn gespecificeerd of onderbouwd. [gedaagde03] heeft niet betwist dat [eiser01] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Ook heeft zij niet betwist dat [eiser01] in de jaren 2017 tot en met 2019 haar administratie heeft verzorgd en haar jaarrekeningen heeft samengesteld en dat zij zijn facturen daarvoor heeft betaald. [gedaagde03] heeft daarmee haar betwisting van de verschuldigdheid van de factuur onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan die betwisting voorbij.
4.53.
Uit de vaststaande feiten met betrekking tot de werkzaamheden van [eiser01] ten behoeve van [gedaagde03] over de jaren 2017 tot en met 2019 leidt de rechtbank af dat partijen een afspraak hebben gemaakt, die er kort gezegd op neerkwam dat [eiser01] de administratie van [gedaagde03] zou verzorgen en dat hij de jaarrekeningen van [gedaagde03] zou samenstellen. Die afspraak is (ook) in 2020 stilzwijgend gecontinueerd. In de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft [eiser01] voor zijn werkzaamheden bedragen gefactureerd van respectievelijk € 2.000,00, € 2.000,00 en € 2.200,00 (steeds exclusief btw). Het voor 2020 gefactureerde bedrag van € 1.500,00 exclusief btw (€ 1.815,00 inclusief btw) is met deze bedragen in lijn. Dat het gefactureerde bedrag iets lager is dan in de jaren ervoor heeft ermee te maken, zoals [eiser01] onbetwist heeft gesteld, dat de werkzaamheden niet zijn afgerond omdat [gedaagde03] daarvoor niet alle stukken heeft aangeleverd. De conclusie is dan ook dat [gedaagde03] de factuur moet betalen. De vordering van [eiser01] zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.54.
[eiser01] vordert de wettelijke rente over het bedrag van € 1.815,00 met ingang van 10 mei 2021. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser01] desgevraagd aangegeven dat hij heeft bedoeld de wettelijke handelsrente te vorderen. [gedaagde03] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.55.
Op grond van artikel 6:119a BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder een handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
4.56.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een handelsovereenkomst in deze zin. [eiser01] heeft immers beroepsmatig in opdracht van [gedaagde03] diensten verricht tegen betaling van een geldsom. Aangezien partijen geen uiterste datum zijn overeengekomen waarop [gedaagde03] de factuur had moeten betalen, is zij de wettelijke handelsrente in beginsel verschuldigd dertig dagen na aanvang van de dag, volgende op die waarop zij de factuur heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 BW). De rechtbank gaat ervan uit, nu daarover niets anders is gesteld of gebleken, dat [gedaagde03] de factuur 2020 daags na, of hooguit enkele dagen na, 6 januari 2021 heeft ontvangen. De wettelijke handelsrente is dan ook toewijsbaar zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke kosten
4.57.
[eiser01] vordert ook een bedrag van € 225,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding. Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft [eiser01] nader onderbouwd dat hij conform het Besluit recht heeft op een bedrag van € 272,50, zijnde 15% van de gevorderde hoofdsom. [eiser01] beperkt zijn vordering echter tot het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 225,00. [gedaagde03] heeft ook tegen deze vordering geen afzonderlijk verweer gevoerd.
4.58.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit van toepassing is en dat [eiser01] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De brief van zijn advocaat van 3 mei 2021 is ook als zodanig te kwalificeren. Het gevorderde bedrag is dan ook toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente hierover, waarbij de rechtbank volledigheidshalve opmerkt dat het in dit geval gaat om de ‘gewone’ wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Er is immers bij de vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Proceskosten
4.59.
[gedaagde03] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wat betreft het toe te kennen bedrag aan salaris van de advocaat van [eiser01] rekent de rechtbank 1,5 punt tegen het van toepassing zijnde tarief I. De rechtbank rekent 1 punt voor de dagvaarding en 0,5 punt voor de mondelinge behandeling, nu deze gecombineerd met de mondelinge behandelingen in de andere zaken heeft plaatsgevonden. Voor de conclusie van antwoord in het incident rekent de rechtbank geen punt, aangezien [eiser01] zich met betrekking tot de gevorderde verwijzing en voeging heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden derhalve begroot op:
- explootkosten € 90,67
- griffierecht € 952,00
salaris advocaat €
717,00(1,5 punt × tarief I € 478,00)
Totaal € 1.759,67
in reconventie
4.60.
Op grond van artikel 137 Rv dient een eis in reconventie meteen bij de conclusie van antwoord te worden ingesteld. Zoals hiervoor in randnummer 1.2 bij het procesverloop weergegeven, heeft [eiseres02] haar eis in reconventie pas ingesteld met de akte houdende overlegging van producties tevens akte wijzing van eis in reconventie. Dat is dus te laat. [eiseres02] is om die reden niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.61.
[eiseres02] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten zullen op nihil worden begroot, nu [verweerder01] tegen de reconventionele vordering geen verweer in een afzonderlijke conclusie heeft gevoerd.

5..De beslissing

De rechtbank
in de zaak 21-522
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 31.339,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 15 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.088,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot aan dit vonnis begroot op € 2.484,67,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder01] tot aan dit vonnis begroot op € 1.114,00,
in de zaak 21-937
5.8.
veroordeelt [gedaagde02] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 2.420,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 10 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [gedaagde02] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt [gedaagde02] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot aan dit vonnis begroot op € 1.759,67,
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 21-938
in conventie
5.12.
veroordeelt [gedaagde03] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.815,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 10 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.13.
veroordeelt [gedaagde03] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 225,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.14.
veroordeelt [gedaagde03] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot aan dit vonnis begroot op € 1.759,67,
5.15.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.16.
verklaart [eiseres02] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.17.
veroordeelt [eiseres02] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder01] tot aan dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
[1918/1582]