ECLI:NL:RBROT:2022:9545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
9784268 VZ VERZ 22-4110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling arbeidsovereenkomst met advocaat-stagiaire

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocaat-stagiaire, aangeduid als [verzoekster01], en haar werkgever, De Brouwer Advocaten B.V. (DBA). De verzoekster heeft een aantal vorderingen ingediend, waaronder de betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, en een transitievergoeding, alsook een billijke vergoeding wegens onregelmatige opzegging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd, tot 1 februari 2022, zonder proeftijd. De verzoekster heeft echter gedurende een groot deel van haar dienstverband niet gewerkt wegens ziekte en zwangerschapsverlof. DBA heeft de arbeidsovereenkomst niet verlengd en de verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat de opzegging onregelmatig was en dat zij recht had op een billijke vergoeding.

De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoekster01] gedeeltelijk toegewezen. De rechter oordeelde dat de verhogingen van het salaris niet tijdig waren toegepast en dat de verzoekster recht had op een achterstallige verhoging van haar stagiairesalaris. Ook werd een bedrag aan vakantiegeld en een transitievergoeding toegewezen. De verzoekster had echter geen recht op een billijke vergoeding, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De tegenverzoeken van DBA werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9784268 \ VZ VERZ 22-4110
uitspraak: 1 juli 2022
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoekster01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.C.E.G. Cordesius te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Brouwer Advocaten B.V.,gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
procederend bij mr. W.H.W.J. de Brouwer.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [verzoekster01] en DBA.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 30 maart 2022;
  • het (aangepast) verweerschrift, tevens houdend zelfstandig tegenverzoek, met producties;
  • de aanvullende producties;
  • de aantekening dat de mondelinge behandeling is gehouden op 3 juni 2022.

2..De feiten

2.1
[verzoekster01] is op 8 juni 2018 beëdigd als advocaat. Zij is op 1 februari 2020 bij DBA in dienst getreden in de functie van advocaat-stagiaire voor 32 uur per week. Artikel 2 van de overeenkomst luidt:

De arbeidsovereenkomst is aangegaan zonder proeftijd en voorbepaalde tijd, te weten voor de duur van de stage (tot 1 februari 2022), zodat deze van rechtswege zonder opzegging eindigt.
(…)
2.2
Artikel 5 van de arbeidsovereenkomst luidt:

Het bruto-maandsalaris op basis van 32 uur per week van de werknemer zal, afgezien van indexering, vanaf het moment van indiensttreding bedragen:
a.
gedurende het tweede stage-jaar: € 2750*
b.
gedurende het derde stage-jaar: € 3.003*
c.
daarna: een door partijen nader overeen te komen bedrag tenminste gelijk aan het onder b. genoemde bedrag.
*bij arbeidsongeschiktheid (langer dan 3 maanden) heeft de werknemer geen recht op jaarlijkse verhogingen van het maandsalaris.
2.3
Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst luidt:

Met ingang van 1 januari van ieder jaar wordt het salaris overeenkomstig de consumentenprijsindex geïndexeerd (2006=100), peildatum oktober. De indexering vervalt bij arbeidsongeschiktheid langer dan 4 weken zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt. De herlevende indexering zal worden berekend worden berekend vanaf datum beter melding, waarbij periodes van arbeidsongeschiktheid met een kortere onderbreking dan vier weken geacht worden aansluitend te zijn.
2.4
[verzoekster01] heeft niet gewerkt wegens ziekte en (aansluitend) zwangerschapsverlof van maart 2020 tot 25 januari 2021 en van 19 april 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
2.5
Bij e-mailbericht van 12 april 2021 heeft DBA onder meer het volgende bericht aan [verzoekster01] ;

verlenging arbeidsovereenkomst (aanzegverplichting)
Helaas hebben wij moeten inzien dat een verlenging van de arbeidsovereenkomst op dit moment niet haalbaar is. Deze situatie kost partijen veel energie en de vraag blijft of de schade nog te herstellen is. We hebben nu een situatie gecreëerd waarbij jij een fijne en veilige werkplek hebt gevonden bij Rischen & Nijhuis Advocaten. Samen met [naam01] zal je de resterende periode gebruiken om in te zetten op kennis, kunde, dienstbaarheid en een financieel gezonde praktijk.
(…)
2.6
Bij e-mailbericht van 30 november 2021 heeft DBA aan [verzoekster01] geschreven:

Op 1 februari 2020 zijn wij met u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan voor de functie van advocaat-stagiaire, welke duurt tot 1 februari 2022.
Hierbij bevestigen wijnogmaalsdat uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijdnietzal worden verlengd. Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst per bovengenoemde einddatum van rechtswege eindigt.
(…)
2.7
Bij e-mailbericht van 28 maart 2022 heeft de Orde van Advocaten Rotterdam onder meer het volgende bericht aan partijen:

De raad van de orde meent dat het nog altijd te adviseren is dat [verzoekster01] zich laat schrappen (ook gezien de inmiddels lopende verplichtingen van artikel 4.4 en artikel 4.7 Voda, zie ook artikel 4.2 Voda), maar nu [verzoekster01] anders wil, bepaalt de raad van de orde dat de stage van [verzoekster01] met 24 maanden wordt verlengd vanaf 8 maart 2022.
(…)

3..Het verzoek

3.1
[verzoekster01] verzoekt, na wijziging en intrekking van verzoeken, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. DBA te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, achterstallige indexering,
achterstallige verhoging per stagejaar en achterstallig vakantiegeld over alle hiervoor genoemde posten, alsmede uitbetaling van vakantiedagen 2021 die [verzoekster01] niet heeft kunnen genieten, in totaliteit € 10.526,85 bruto;
2. DBA te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.369,60 bruto;
3. DBA te veroordelen tot betaling van € 970 netto ter zake van de financiële bijdrage 2022 van de NOvA;
4. DBA te veroordelen tot betaling van de maximale, niet-gematigde, wettelijke
verhoging over de vordering onder 2, te weten € 5.263,42 bruto;
5. DBA te veroordelen tot betaling aan [verzoekster01] van de wettelijke transitievergoeding van € 2.246,40 bruto;
6. DBA primair te veroordelen tot betaling aan [verzoekster01] van een billijke vergoeding van € 80.870,40 bruto of een in goede justitie te bepalen bedrag en subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan [verzoekster01] van een bedrag van € 80.870,40 bruto of zoveel het verschil bedraagt tussen een primair toegekende billijke vergoeding en de totale schade van € 80.870,40 bruto;
7. DBA te veroordelen tot betaling van wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot aan de datum van algehele voldoening over het onder 2 tot en met 7 verzochte;
8. DBA te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[verzoekster01] onderbouwt haar verzoeken – samengevat – als volgt.
3.2
De arbeidsovereenkomst die partijen zijn aangegaan is in strijd met de modelovereenkomst van de NOvA. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van de stage en kon daarom niet eindigen per 1 februari 2022. De opzegging per 1 februari 2022 is aldus onregelmatig en in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. [verzoekster01] berust echter in een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022. Zij vordert daarom betaling van een gefixeerde schadevergoeding.
3.3
[verzoekster01] heeft recht op een jaarlijkse verhoging van haar salaris, bij het ingaan van een nieuw stagejaar. Deze verhoging heeft te laat plaatsgevonden. In verband met niet tijdige betaling van het loon wordt voorts aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging.
3.4
Alhoewel [verzoekster01] in 2022 bij DBA in dienst was, heeft DBA de bijdrage voor de NOvA niet voldaan. Het betreft een bedrag van € 970,- dat DBA alsnog moet vergoeden.
3.5
[verzoekster01] maakt ook aanspraak op een billijke vergoeding van € 80.870,40 bruto, omdat DBA op verschillende punten ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voorts vordert zij afwikkeling van het dienstverband, in die zin dat zij betaling van de transitievergoeding, vakantiegeld en saldo vakantie-uren vordert.

4..Het verweer

4.1
DBA verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. De vorderingen van [verzoekster01] integraal af te wijzen, dan wel deze vorderingen, voor zover toewijsbaar, te verrekenen met de hierna volgende vorderingen van DBA;
II. [verzoekster01] te veroordelen de toevoegingen 3KJ8694 en 3LG0523 zoals in het verzoek benoemd, te declareren binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking, waarbij de vergoeding wordt overgemaakt naar de rekening van DBA, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat [verzoekster01] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.000,- per toevoeging, dan wel subsidiair [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan DBA van het equivalent van de vaststellingen begroot op een bedrag van € 2.961,72 aan schadevergoeding wegens niet gedeclareerde toevoegingen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het verweerschrift tot aan de dag der voldoening;
III. [verzoekster01] te veroordelen de toevoegingen 3LC6989, 3KT4466, 3LD7571 en 3KJ8694 zoals in het verzoek benoemd, te declareren binnen 14 dagen nadat DBA de benodigde stukken aanlevert, waarbij de vergoeding wordt overgemaakt naar de rekening van DBA, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat [verzoekster01] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.000,- per toevoeging, dan wel subsidiair [verzoekster01] te veroordelen tot betaling aan DBA van het equivalent van de vaststellingen begroot op een bedrag van € 4.189,75 aan schadevergoeding wegens niet gedeclareerde toevoegingen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het verweerschrift tot aan de dag der voldoening;
IV. [verzoekster01] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan DBA, door binnen 7 dagen na de datum van deze beschikking haar volledige medische dossier te delen met de rechtbank Rotterdam in het kader van de procedure met kenmerk ROT 21/2781, dan wel het UWV in het kader van de procedure 064354234-BB-002W JD, onder gelijktijdig afschrift van een ontvangstbevestiging van de rechtbank of het UWV (met inhoudsopgave daarvan), op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [verzoekster01] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-, dan wel [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van de schade die DBA lijdt als gevolg van de weigerachtige, althans nalatige houding van [verzoekster01] haar medewerking te verlenen, nader op te maken bij staat en in dat geval [verzoekster01] tevens te veroordelen tot betaling van een voorschot op deze schade, te begroten op een bedrag van €15.000,-;
V. te bepalen dat [verzoekster01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (of nagelaten) en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding;
VI. [verzoekster01] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Op de motivering van haar verweren en onderbouwing van de tegenverzoeken wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

5..De beoordeling

De verzoeken van [verzoekster01]
Verhoging stagiairesalaris
5.1
Volgens [verzoekster01] zijn de verhogingen op haar salaris, zoals overeengekomen in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst, niet tijdig toegepast. DBA is van mening dat de verhoging wel juist is toegepast. Volgens DBA moet rekening gehouden worden met de omstandigheid dat [verzoekster01] parttime werkte. Voor de verhoging van het salaris betekent dit dat deze naar evenredigheid – net als de totale stageduur – moet worden toegepast. Bovendien hebben partijen overleg gevoerd over dit punt en zijn zij (nader) overeengekomen dat de verhoging zou ingaan per 31 oktober 2020, aldus DBA.
5.2
Met [verzoekster01] moet worden geoordeeld dat uit de stukken die in het geding zijn gebracht niet volgt dat de overeengekomen verhogingen van het salaris zo moeten worden uitgelegd dat deze niet na 12 maanden worden toegekend, maar evenredig later zoals door DBA bepleit. Echter, uit diverse producties (bijvoorbeeld producties 5 en 6 aan de zijde van DBA en productie 5 aan de zijde van [verzoekster01] ) blijkt dat partijen wel over dit punt overleg hebben gevoerd met elkaar. Gelet op de verslaglegging van gesprekken en de inhoud van de overige berichten die zijn gewisseld, wordt geoordeeld dat DBA er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [verzoekster01] heeft ingestemd met een verhoging van het stagiairesalaris per 31 oktober 2020. Dat voor DBA kenbaar moest zijn dat deze datum enkel is genoemd in het kader van de werkgeversverklaring, zoals [verzoekster01] aanvoert, volgt niet uit de totale samenhang van deze gesprekken c.q. mailberichten. Dit betekent dat [verzoekster01] met ingang van 1 november 2020 recht had op het derdejaars stagiaire salaris.
Indexering van het salaris
5.3
Volgens [verzoekster01] heeft DBA het salaris ook niet juist geïndexeerd. Zij stelt dat DBA het salaris per 1 januari 2020 had moeten indexeren. DBA betwist dat.
[verzoekster01] miskent met haar stelling dat zij pas ná 1 januari 2020 in dienst is getreden. Uit de overgelegde stukken ten aanzien van de onderhandelingen rondom het aangaan van de arbeidsovereenkomst [1] blijkt dat alleen is gesproken over een aanvangssalaris van € 2.750,- bruto en niet over een indexering op dit bedrag. Dat beide partijen desondanks bedoeld hebben dit bedrag nog te indexeren, is niet gebleken. Het verzoek om toekenning van een indexering van € 25,- per maand vanaf februari 2020 wordt daarom afgewezen.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling is reeds met partijen besproken dat de berekening van [verzoekster01] met betrekking tot de hoogte van haar salaris [2] dubbeltellingen bevat. Dit is door haar erkend. Volgens [verzoekster01] heeft zij de bedragen per abuis bij elkaar opgeteld, terwijl bedoeld was deze als primair en subsidiair te vorderen.
Nu DBA niet heeft betwist dat het salaris na verhoging € 3.084,- bruto per maand ging bedragen, wordt het genoemde bedrag van € 946,- bruto toegewezen, evenals de mee gevorderde wettelijke rente daarover.
Uitbetaling saldo vakantiedagen
5.5
Partijen zijn het niet eens over het saldo aan openstaande vakantiedagen dat bij het einde van de arbeidsovereenkomst moest worden uitbetaald. Volgens [verzoekster01] was sprake van een openstaand saldo van 29 dagen c.q. 232 uren. DBA heeft dat betwist en aangevoerd dat nog 13 dagen c.q. 106,63 uren open staan.
5.6
Uit het door DBA opgestelde overzicht blijkt dat zij 29,33 verlofuren aanmerkt als ‘vervallen’. Gesteld noch gebleken is echter waarom sprake is van het verval van dagen. Mede gelet op de jurisprudentie van het HvJ EU op dit punt [3] , had DBA in ieder geval moeten stellen op welke wijze het mogelijke verval van dagen met [verzoekster01] is besproken en op welke wijze zij ertoe is aangezet om dagen op te nemen. Nu DBA dit heeft nagelaten te stellen, kunnen deze uren niet als vervallen worden aangemerkt.
5.7
Voorts heeft [verzoekster01] tijdens de mondelinge behandeling een e-mailbericht overgelegd, gericht aan DBA, waarin zij de aangevraagde vakantie weer intrekt. DBA heeft die intrekking niet betwist, zodat deze uren niet als opgenomen kunnen gelden.
5.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de berekening van [verzoekster01] op dit punt gevolgd. Aldus is een bedrag van € 5.222,32 bruto aan saldo vakantiedagen toewijsbaar. De mee gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
Achterstallig vakantiegeld
5.9
[verzoekster01] vordert ook betaling van een bedrag van € 1.742,53 bruto aan vakantiegeld. Uit de door DBA opgemaakte eindafrekening [4] blijkt dat zij niet betwist dat zij dit bedrag moet betalen aan [verzoekster01] . DBA heeft tijdens de mondelinge behandeling echter desgevraagd verklaard dat zij nog niet is overgegaan tot uitbetaling van de eindafrekening, omdat er nog sprake was van verschillende punten die partijen met elkaar dienden af te wikkelen en er volgens DBA ook sprake is van tegenvorderingen. Of DBA terecht een beroep heeft gedaan op opschorting, omdat haar een beroep op verrekening toekomt, zal hierna verder worden besproken.
Wettelijke verhoging
5.1
[verzoekster01] heeft een wettelijke verhoging van 50% gevorderd. DBA heeft tijdens de mondelinge behandeling een beroep op matiging gedaan. Gelet op de omstandigheid dat partijen gedurende geruime tijd en op vele punten in een (juridisch) verschil van inzicht verwikkeld waren, is een matiging tot 10% op zijn plaats.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.11
[verzoekster01] vordert een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. [verzoekster01] stelt daartoe dat partijen voor de arbeidsovereenkomst weliswaar een einddatum van 1 februari 2022 zijn overeengekomen, maar dat deze datum niet juist is. Volgens haar dient de door de Orde van Advocaten berekende einddatum (8 maart 2022) te worden gehanteerd. De aanzegging die DBA heeft gedaan is aldus een opzegging, nu de arbeidsovereenkomst op dat moment nog doorliep, aldus [verzoekster01] .
5.12
Uit de overgelegde stukken en de toelichting die partijen daarop tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven, is gebleken dat het de bedoeling was om een overeenkomst aan te gaan tot het einde van de stageperiode van [verzoekster01] . Partijen hebben daar vervolgens een concrete einddatum aan verbonden, zijnde 1 februari 2022. Gebleken is inmiddels dat zij bij het bepalen van de einddatum een rekenfout hebben gemaakt. Alhoewel de einddatum van 1 februari 2022 dus onjuist is berekend, stond beide partijen een overeenkomst voor bepaalde tijd, mét een einddatum, voor ogen. Niet gebleken is dat partijen ook beoogden rekening te houden met een eventuele verlenging van de stage, zoals inmiddels wel aan de orde is. Hier is niet over gesproken en in deze mogelijkheid is niet voorzien. De stelling van [verzoekster01] dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat zij erop mocht vertrouwen dat deze ook ná de door partijen bepaalde einddatum zou voortduren, in het onverhoopte geval een verlenging van de stage aan de orde zou zijn, is gelet op dit alles dan ook niet juist.
5.13
Op twee momenten zijn door DBA aanzeggingen gedaan [5] , waaruit duidelijk volgde dat DBA niet verder wilde na het eindigen van de overeenkomst. Van een opzegging, zoals [verzoekster01] betoogt, is in deze omstandigheden geen sprake. Beide berichten zijn aanzeggingen dat niet verlengd ging worden als bedoeld in artikel 7:668 BW. Voor een vergoeding wegens onregelmatige
opzeggingbestaat daarom geen grond. Dit verzoek wordt afgewezen.
Billijke vergoeding
5.14
[verzoekster01] verzoekt ook om toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van € 80.870,40 bruto. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is van een tussentijdse opzegging van een overeenkomst voor bepaalde tijd geen sprake. Voor een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW bestaat daarom geen grondslag.
5.15
Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 9 BW kan de kantonrechter echter aan een werknemer een billijke vergoeding toekennen, indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Dit betekent in dit geval dat vast moet komen te staan dat ernstig verwijtbaar handelen van DBA de oorzaak is van het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever zich alleen zal voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt.
5.16
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet is gebleken dat DBA opzettelijk een situatie heeft gecreëerd om de arbeidsovereenkomst niet voort te hoeven zetten. Ook overigens is niet gebleken van zodanig – laakbaar – gedrag dat dit als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst is dan ook niet het gevolg geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van DBA. Daarmee is toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoekster01] niet aan de orde. Haar verzoek op dit punt wordt afgewezen.
Schadevergoeding
5.17
Voor zover [verzoekster01] het bedrag van € 80.870,40 bruto vordert als schadevergoeding geldt dat de grondslag voor die vordering een tekortkoming is. Immers, het gevorderde bedrag is het totaal van 24 maanden salaris. Zoals hiervoor onder 5.12 reeds is overwogen, is geen sprake van een overeenkomst die nog 24 maanden zou hebben geduurd. Voor toekenning van schadevergoeding wegens gederfd inkomen bestaat daarom geen aanleiding.
Transitievergoeding
5.18
[verzoekster01] vordert voorts betaling van de transitievergoeding.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 BW heeft een werknemer aanspraak op de transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet is voortgezet. De werkgever hoeft de transitievergoeding echter niet te betalen wanneer het niet voortzetten van de overeenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Volgens DBA is van dit laatste sprake.
5.19
De ernstig verwijtbare gedragingen zijn door DBA opgesomd onder 56. van haar (aangepaste) verweerschrift. [verzoekster01] heeft de gestelde gedragingen deels betwist en deels in een ander daglicht geplaatst, dan wel nader in een context geplaatst. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van gedragingen die moeten worden aangemerkt als
ernstigverwijtbaar handelen. Omdat, zoal hiervoor reeds is geoordeeld, de overeenkomst door DBA niet is voortgezet, is zij de transitievergoeding verschuldigd. De hoogte van het door [verzoekster01] gevraagde bedrag aan transitievergoeding is door DBA erkend. Dit bedrag is daarom toewijsbaar, evenals de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
Vergoeding factuur NOvA
5.2
[verzoekster01] verzoekt voorts betaling van een bedrag van € 970,- netto, in verband met de financiële bijdrage aan de NOvA. Zij beroept zich erop dat DBA de facturen vanaf aanvang dienstverband heeft betaald en dat dit gebruikelijk is.
DBA voert hiertegen – terecht – aan dat de omstandigheid dat zij deze factuur tweemaal heeft betaald, niet maakt dat kan worden gesproken van een ‘bestendig gebruik’. Nu overigens gesteld noch gebleken is op welke gronden DBA gehouden is tot vergoeding van deze factuur, moet dit verzoek worden afgewezen.
5.21
Samenvattend wordt aan [verzoekster01] toegewezen: een bedrag van € 946,- bruto aan achterstallige verhoging stagiairesalaris, € 1.742,53 bruto aan vakantiegeld, € 5.222,32 bruto aan saldo vakantiedagen, 10% wettelijke verhoging en € 2.246,40 bruto aan transitievergoeding.
Proceskosten
5.22
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
De tegenverzoeken van DBA
Vordering toevoegingen
5.23
DBA verzoekt veroordeling van [verzoekster01] om een zestal toevoegingen te declareren. [verzoekster01] heeft tijdens de mondelinge behandeling de vorderingen van DBA betwist. Zij heeft uitgelegd waarom zij niet de medewerking heeft verleend, zoals door DBA verzocht. Volgens [verzoekster01] zijn vier dossiers thans nog niet afgerond. Die kunnen nog niet gedeclareerd worden. [verzoekster01] stelt dat deze zaken gemuteerd moeten worden, in die zin dat de nieuwe advocaat de toevoegingen overneemt. Zonder mutatie wenst [verzoekster01] geen verantwoordelijkheid te dragen voor werkzaamheden die tijdens haar arbeidsongeschiktheid in de dossiers door anderen zijn uitgevoerd. Volgens [verzoekster01] kan zij namelijk niet nagaan welke werkzaamheden door wie zijn uitgevoerd, maar is zij wel verantwoordelijk voor deze toevoegingen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verzoekster01] had het op de weg van DBA gelegen om haar vordering nader feitelijk en juridisch te onderbouwen. Bij de huidige stand van zaken is geen juridische grondslag gesteld die ertoe zou moeten leiden dat [verzoekster01] moet worden veroordeeld tot mutatie van de toevoegingen. De tegenverzoeken van DBA worden daarom afgewezen bij gebrek aan juridische grondslag.
Delen medisch dossier
5.24
DBA verlangt tevens medewerking van [verzoekster01] om haar medische dossier te delen in het kader van de Ziektewetprocedures bij het UWV en de rechtbank.
Nog los van de vraag op welke grond [verzoekster01] jegens DBA gehouden is om haar gegevens te delen, heeft [verzoekster01] tijdens de mondelinge behandeling verklaard, dat zij aan het UWV reeds een medische machtiging heeft verstrekt. Met [verzoekster01] moet worden geoordeeld dat het haar vrijstaat om haar voormalige werkgever al dan niet inzage te geven in haar gegevens. Dit verzoek wordt daarom bij gebrek aan juridische grondslag afgewezen.
Verklaring voor recht
5.25
Uit hetgeen onder 5.19 is overwogen vloeit voort dat de door DBA verzochte verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
Proceskosten
5.26
Nu de tegenverzoeken van DBA worden afgewezen, wordt zij veroordeeld in de kosten van dit deel van de procedure. Deze bedragen tot op heden € 498,- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster01] .
Beslissing
De kantonrechter:
In de verzoeken van [verzoekster01] :
veroordeelt DBA aan [verzoekster01] te betalen een bedrag van € 7.910,85 aan achterstallig loon, vakantiegeld en vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 10% en vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt DBA aan [verzoekster01] te betalen een bedrag van € 2.246,40 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de tegenverzoeken van DBA:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt DBA in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verzoekster01] begroot op € 498,- aan salaris voor haar gemachtigde;
in beide verzoeken:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783

Voetnoten

1.bijvoorbeeld productie 7 aan de zijde van DBA
2.Productie 10 aan de zijde van [verzoekster01]
3.de arresten van 6 november 2018 (Max Planck/Shimizu en Kreuziger/Land Berlin)
4.productie 12 bij (aangepast) verweerschrift
5.zie onder 2.5 en 2.6