ECLI:NL:RBROT:2022:9561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/10/643957 / KG ZA 22-742
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over teruggave van speelautomaten in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, [eiser01], een vordering heeft ingesteld tegen gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02] over de teruggave van speelautomaten. Eiser houdt zich bezig met de exploitatie van speelautomaten en heeft een overeenkomst gesloten met [gedaagde01] voor het plaatsen van speelautomaten in diens theehuis. Na een opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde01] en het vervangen van de sloten van het pand, heeft eiser verzocht om de speelautomaten terug te krijgen. Gedaagde [gedaagde01] heeft aangegeven dat hij geen toegang meer heeft tot het pand en dat hij niet kan voldoen aan de vordering. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het voor [gedaagde01] onmogelijk is om de speelautomaten ter beschikking te stellen, waardoor de vordering tegen hem is afgewezen. Gedaagde [gedaagde02], die niet is verschenen, is veroordeeld om de speelautomaten binnen twee dagen ter beschikking te stellen aan eiser, met een dwangsom van € 1.500,00 per dag tot een maximum van € 15.000,00. Tevens zijn de proceskosten toegewezen aan eiser en gedaagde [gedaagde02].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643957 / KG ZA 22-742
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser01] t.h.o.d.n. [handelsnaam01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. M.R. van Leeuwen te Zoetermeer,
tegen

1..[gedaagde01] t.h.o.d.n. [handelsnaam02] ,

wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde02]
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiser01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 13 september 2022, met producties 1 tot en met 9,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 28 september 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Leeuwen,
  • de brief van mr. Van Leeuwen aan de voorzieningenrechter van 28 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] houdt zich onder de naam [handelsnaam01] bezig met de in- en verkoop, verhuur en exploitatie van speelautomaten en amusementsspelen. Hij beschikt daartoe over een exploitatievergunning afgegeven door de Kansspelautoriteit.
2.2.
[gedaagde01] heeft onder de naam [handelsnaam02] een theehuis geëxploiteerd in een pand (hierna: het pand) aan de [adres01] te [plaats01] . [gedaagde01] heeft het pand op grond van een huurovereenkomst van [gedaagde02] gehuurd, waarbij hij het recht heeft bedongen om speelautomaten in het theehuis neer te zetten.
2.3.
Op 1 juli 2020 hebben [eiser01] en [gedaagde01] een exploitatieovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, op grond waarvan twee speelautomaten en een speeltafel (hierna: de speelautomaten) van [eiser01] in het theehuis van [gedaagde01] zijn geplaatst. De overeenkomst heeft een looptijd van vijf jaar en eindigt op 30 juni 2025. In de overeenkomst is bepaald dat de netto-exploitatieopbrengsten van de speelautomaten 50/50 tussen [eiser01] en [gedaagde01] worden verdeeld. Op het niet-naleven van een aantal verbintenissen een boete gesteld van € 200,00 per dag of een gedeelte daarvan. Daarbij gaat het onder meer om de verplichting om (personeel van) [eiser01] voor het verrichten van onderhoud/reparaties vrije toegang tot het pand te geven en het verbod om de speelautomaten te verplaatsen of weg te nemen.
2.4.
[gedaagde01] heeft de huurovereenkomst met [gedaagde02] opgezegd per 31 december 2021. Nadien zijn de sloten van het gehuurde vervangen.
2.5.
Op 16 mei 2022 is in het handelsregister van de Kamers van Koophandel geregistreerd dat de eenmanszaak van [gedaagde01] met ingang van 31 maart 2022 is opgeheven. De speelautomaten zijn nadien in het pand blijven staan.
2.6.
Bij brieven van 13 mei 2022 heeft (de advocaat van) [eiser01] zowel [gedaagde01] als [gedaagde02] verzocht om de speelautomaten zo spoedig mogelijk in onberispelijke staat en compleet te retourneren met de geldinhoud die volgens de tellerstand aanwezig behoort te zijn in de automaten. [gedaagde01] heeft daarop laten weten dat hij aan het verzoek wil voldoen, maar geen toegang meer heeft tot het pand. [gedaagde02] heeft niet gereageerd.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk veroordeelt tot het ter beschikking stellen van de speelautomaten aan [eiser01] , teneinde het mogelijk te maken deze door [eiser01] op te (doen) halen binnen 2 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor elke dag, een dagdeel als een hele dag gerekend, dat [gedaagde01] en [gedaagde02] nalatig blijven aan het vonnis te voldoen, waarbij geldt dat indien een van partijen aan de ter beschikking stelling voldoet, de ander zal zijn bevrijd van deze verplichting,
[gedaagde01] veroordeelt tot betaling van € 10.000,00 als voorschot op de boete die verschuldigd is aan [eiser01] , te vermeerderen met de wettelijke rente indien [gedaagde01] niet binnen zeven dagen na betekening van vonnis voldoet aan deze verplichting,
[gedaagde01] en [gedaagde02] veroordeelt in de kosten van de procedure, met bepaling dat wanneer deze niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

ten aanzien van [gedaagde01]

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser01] bij teruggave van de speelautomaten aan hem volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] te kennen gegeven dat hij zijn medewerking aan de teruggave van de speelautomaten wenst te verlenen. Volgens [gedaagde01] heeft hij meermaals contact met [gedaagde02] opgenomen om de teruggave te bewerkstelligen, maar krijgt hij geen reactie van [gedaagde02] , die in gesprekken zelfs wegloopt. [gedaagde01] heeft bovendien geen toegang meer tot het pand. [eiser01] erkent het vervangen van de sloten en betwist het niet reageren door [gedaagde02] niet, wat bovendien past bij diens eigen ervaring dat [gedaagde02] nergens op reageert. Dit betekent dat voorshands aannemelijk is dat het voor [gedaagde01] onmogelijk zal zijn om te voldoen aan een veroordeling om de speelautomaten ter beschikking van [eiser01] te stellen. Dat moet tot afwijzing van de vordering tot terbeschikkingstelling leiden.
4.3.
Volgens [eiser01] heeft [gedaagde01] , nu de sloten zijn vervangen en [gedaagde02] de speelautomaten vermoedelijk of mogelijk heeft weggenomen, in strijd gehandeld met de verplichting om vrije toegang tot het pand te geven voor het verrichten van onderhoud/reparaties en het verbod om de speelautomaten te verplaatsen of weg te nemen. Volgens [eiser01] is daardoor tot en met 5 augustus 2022 een boete van € 16.800,00 (€ 200,00 × 84 dagen) verbeurd. Ter zitting heeft [eiser01] het standpunt ingenomen dat de speelautomaten nog steeds in het pand staan, maar dat [gedaagde02] hem, vanwege een conflict met [gedaagde01] , geen toegang tot het pand geeft. [eiser01] heeft echter niet toegelicht op grond waarvan de boete volgens hem verschuldigd is. Van het verplaatsen of wegnemen van de speelautomaten is blijkbaar geen sprake, nu de speelautomaten zich nog in het pand bevinden. Verder is gesteld noch gebleken dat er na 13 mei 2022 onderhoud/reparaties aan de speelautomaten had moeten plaatsvinden. Nu niet voldoende aannemelijk is dat een boete is verbeurd, wordt ook de vordering onder 2 afgewezen.
ten aanzien van [gedaagde02]
4.4.
[gedaagde02] is niet in het geding verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde02] verstek wordt verleend.
4.5.
Het ten aanzien van [gedaagde02] gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt beperkt tot € 1.500,00 per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum tot € 15.000,00.
ten aanzien van beide gedaagden
4.6.
Nu [gedaagde01] in het geding is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
4.7.
[gedaagde02] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten van [eiser01] worden begroot op € 1.078,41 (€ 108,41 aan betekeningskosten, € 314,00 aan griffierecht en € 656,00 aan salaris advocaat). [eiser01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01] . Die proceskosten worden begroot op € 314,00 aan griffierecht.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde02] ,
5.2.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde01] af,
5.3.
veroordeelt [gedaagde02] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de speelautomaten aan [eiser01] ter beschikking te stellen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde02] om aan [eiser01] een dwangsom te betalen van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde02] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 1.078,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 314,00,
5.7.
verklaart de veroordelingen in 5.3., 5.4., 5.5. en 5.6. in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
[2971/2009]