ECLI:NL:RBROT:2022:9573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/10/629942 / JE RK 21-3200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname bevoegdheid in het kader van Brussel II-bis verordening met betrekking tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [naam kind01] en [naam kind02]. De kinderrechter heeft de bevoegdheid overgenomen van de Franse kinderrechter in Albi, die eerder maatregelen had genomen in het kader van de Brusselse II-bis verordening. De ouders van de kinderen, die zich nog niet in Nederland hebben gevestigd, hebben hun bezorgdheid geuit over de uithuisplaatsing en de voortgang van de procedure. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Franse maatregelen moeten worden opgevat als een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een gezamenlijke plaatsing van de kinderen in Nederland. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen tot 1 augustus 2023, met als doel de zorg en opvoeding van de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven door de kinderrechter en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/629942 / JE RK 21-3200
datum uitspraak: 21 oktober 2022

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

TRIBUNAL POUR ENFANTS te ALBI

hierna te noemen: de jeugdrechtbank te Albi, gevestigd te Albi (Frankrijk),
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind01] ,

[naam kind02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2011 te [geboortedatum03] , hierna te noemen: [naam kind02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), feitelijk verblijvende te [plaats01] ,

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 22 juli 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter in deze rechtbank van 5 september 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlage van de Raad van 19 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 20 oktober 2022;
- de brief van de GI van 21 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2022.
Op 21 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam03] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam04] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] en [naam kind02] berust in beginsel bij de ouders, maar is
geschorst bij bevel van de kinderrechter in de jeugdrechtbank te Albi (hierna: de Franse
kinderrechter) van 9 april 2021.
Bij vonnis van 29 juli 2021 heeft de Franse kinderrechter de uithuisplaatsing van [naam kind01]
en [naam kind02] verlengd tot en met 31 juli 2022.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat de in Frankrijk opgelegde maatregelen worden opgevat als een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing en zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] tot 1 november 2022.
Bij vonnis van 18 juli 2022 heeft de Franse kinderrechter de uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] verlengd tot en met 31 juli 2023.
[naam kind01] en [naam kind02] verblijven sinds oktober 2019 in “ [naam instelling01]
te [vestigingsplaats] .

Het verzoek

De Franse kinderrechter heeft de Nederlandse rechter op 25 oktober 2021 verzocht de bevoegdheid over [naam kind01] en [naam kind02] te aanvaarden, overeenkomstig artikel 15 van de
Verordening (EG) nr. 220 1/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van de verordening (EG) 1347/2000 (hierna: Brussel
II-bis).
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 heeft
de kinderrechter van de rechtbank de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 5, van de
Brussel II-bis verordening ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de
minderjarigen [naam kind01] en [naam kind02] aanvaard en is de zaak voor het overige aangehouden
in afwachting van nadere informatie.
De vraag die de kinderrechter dient te beantwoorden is op welke wijze hij invulling gaat
geven aan de bevoegdheid die hij heeft aanvaard en meer in het bijzonder, op welke wijze
de beschermingsmaatregelen die zijn genomen met betrekking tot [naam kind01] en [naam kind02] -
die aflopen op 31 juli 2023 - voortgezet gaan worden.

Het standpunt van de Raad

Nu de Raad naar Nederlands recht de bevoegde instantie is om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken, heeft de Raad dit verzoek ter zitting gedaan. De kinderrechter begrijpt dat verzocht wordt een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] te verlenen voor de duur van de Franse maatregelen, te weten tot en met 31 juli 2023.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting aangegeven dat er inmiddels twee vaste jeugdbeschermers betrokken zijn. Zij zullen volgende week een afspraak maken om de ouders te ontmoeten. Ook zal onderzocht worden wat in het belang van de kinderen is in deze situatie en wat de mogelijkheden zijn om de kinderen gezamenlijk te plaatsen in Nederland. Dat is het uitgangspunt, maar de GI heeft wel benadrukt hierin afhankelijk te zijn van de mogelijkheden van zorgverleners en slechts beperkt invloed te kunnen uitoefenen.

Het standpunt van de ouders

De ouders hebben ter zitting te kennen gegeven dat het voelt alsof zij aan het lijntje worden gehouden. Deze procedure loopt al geruime tijd. De uithuisplaatsing van de kinderen had nooit mogen plaatsvinden. De ouders hebben zich nog niet gevestigd in Nederland.

De beoordeling

De kinderrechter stelt de volgende uitgangspunten voorop. [naam kind01] en [naam kind02] verblijven in Frankrijk, waar de Franse jeugdbescherming bij hen betrokken is en zij uit huis zijn geplaatst. In oktober 2021 heeft de Franse kinderrechter de Nederlandse kinderrechter in het kader van de Brussel II-bis verordening gevraagd of hij de bevoegdheid wil overnemen, ervan uitgaande dat de ouders zich wilden vestigen in Nederland. Bij beschikking van 17 februari 2022 heeft de kinderrechter de bevoegdheid aanvaard.
In de tussentijd is er gerede twijfel ontstaan over de vraag of de ouders zich gaan vestigen in Nederland. De Franse kinderrechter heeft daarom twijfels geuit of zij haar bevoegdheid nog steeds wil overdragen aan de Nederlandse rechter, aangezien niet duidelijk is waar de ouders zich vestigen en waar de kinderen in Nederland daardoor terecht zouden komen. De Franse kinderrechter heeft in het bijzonder haar zorgen geuit over de mogelijkheid dat de kinderen gescheiden worden van elkaar en in verschillende (crisis)opvanginstellingen terecht komen, zonder dat de ouders in Nederland zijn.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de kinderrechter vastgesteld dat de Franse maatregelen naar Nederlands recht een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing inhouden, die de Nederlandse kinderrechter heeft overgenomen. Vervolgens is aan de Raad verzocht onderzoek te doen naar de wijze waarop deze maatregelen in Nederland kunnen worden uitgevoerd.
De maatregelen die in Frankrijk lopen dienen naar Nederlands recht te worden opgevat als een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. Gelet op de beslissing van de kinderrechter van 17 februari 2022, gezien de beslissing van de Franse kinderrechter van 18 juli 2022 en onder verwijzing naar zijn beschikking van 22 juli 2022 zal de kinderrechter de Franse beschermingsmaatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing overnemen en ten uitvoer laten leggen. Gelet op het in het internationaal rechtsverkeer geldende uitgangspunt van wederzijdse erkenning - ‘mutual recognition’ - en gezien de toepasselijke bepalingen van Brussel II-bis is inhoudelijke toetsing van deze maatregelen niet aan de orde.
De kinderrechter heeft de Raad de opdracht gegeven een onderzoek te verrichten en de invulling van de maatregelen te beleggen bij een GI. In dit kader dient ten eerste onderzocht te worden wat de mogelijkheden zijn van een gezamenlijke plaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] in Nederland. Het wordt niet in hun belang geacht hen apart van elkaar uit huis te plaatsen, het is van groot belang dat zij bij elkaar blijven. De Franse kinderrechter heeft te kennen gegeven niet akkoord te gaan met een overdracht van de kinderen naar Nederland wanneer zij niet gezamenlijk geplaatst kunnen worden. Ten tweede zal duidelijk moeten worden wat de plannen van de ouders zijn, meer in het bijzonder waar zij zich zullen vestigen. Als zij zich niet in Nederland vestigen, kan de kinderrechter zich voorstellen dat een overdracht van [naam kind01] en [naam kind02] vanuit Frankrijk naar Nederland niet aan de orde zal zijn. De kinderrechter geeft de GI tot slot in overweging ook contact op te nemen met de Franse jeugdbescherming.
De Raad heeft vervolgens ter zitting van heden een verzoek gedaan tot verlenging van de lopende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht stellen tot 1 augustus 2023. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter merkt ten overvloede op dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege komt te vervallen wanneer er binnen drie maanden geen uitvoering aan wordt gegeven.

De beslissing

De kinderrechter:
beslist dat de maatregelen die door de kinderrechter in de rechtbank te Albi van 18 juli 2022 zijn uitgesproken, te weten de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] bij de dienst van de jeugdzorg tot en met 31 juli 2023, met opschorting van de ouderlijke rechten, telkens moeten worden opgevat als een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 van het BW en als een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:265a BW;
stelt [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot 1 augustus 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02] in “ [naam instelling01]
te [vestigingsplaats] tot 1 augustus 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.