In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 oktober 2022 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind. De moeder vertoont problematiek, waaronder blowgedrag en emotionele instabiliteit, wat de hechting met het kind kan bedreigen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die verblijft bij ASVZ, ondersteuning nodig heeft in de zorg voor haar kinderen. De Raad heeft aangegeven dat de moeder hulp buiten de deur houdt wanneer het minder goed met haar gaat, wat de zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind vergroot. De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad en benadrukt het belang van de betrokkenheid van een jeugdbeschermer.
Na beoordeling van de feiten en de processtukken, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van het ongeboren kind. De beschikking is mondeling gegeven door de kinderrechter en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.