In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het belastingjaar 2021, welke was vastgesteld op € 911.000,-. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 19 oktober 2022 werd de zaak behandeld door de rechtbank, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2020 in geschil is. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning met een gebruiksoppervlakte van 227 m², gelegen op een perceel van 600 m², gebouwd in 1933. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke ligging van de onroerende zaak aan een drukke weg, wat van invloed is op de waarde. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank concludeert dat de waarde niet aannemelijk is gemaakt.
Eiseres heeft een lagere waarde van € 825.000,- bepleit, maar ook deze waarde is niet onderbouwd met voldoende gegevens. Aangezien beide partijen hun bepleite waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, heeft de rechtbank de waarde van de onroerende zaak schattenderwijs vastgesteld op € 872.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en wijzigt de WOZ-beschikking. Tevens wordt bepaald dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoedt.