ECLI:NL:RBROT:2022:9590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/10/630249 / HA ZA 21-1064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in borgtochtkwestie met betrekking tot leningen aan Focus Milieu B.V.

In deze zaak vorderden de eiseressen, Capital RST B.V. en Cyclus Service B.V., betaling van verschillende bedragen van de gedaagden, waaronder [gedaagde01], [gedaagde02], [gedaagde03] en [gedaagde04]. De vorderingen waren gebaseerd op een borgtocht en leningen die aan Focus Milieu B.V. waren verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de leningen, die niet zijn afgelost. De rechtbank oordeelde dat de borgstelling rechtsgeldig was en dat de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun verweer te onderbouwen. De rechtbank wees de vorderingen van Capital c.s. toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen het handelen van de bestuurders en de schade, waardoor de vorderingen tegen [gedaagde02], [gedaagde03] en [gedaagde04] werden afgewezen. Het vonnis werd uitgesproken op 9 november 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630249 / HA ZA 21-1064
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAPITAL RST B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CYCLUS SERVICE B.V.,
gevestigd te Zoeterwoude,
eiseressen,
advocaat mr. Y.A. Rampersad te Leiden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
2.
[gedaagde02],
3.
[gedaagde03],
allen gevestigd of wonende te [plaats01] ,
4.
[gedaagde04],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna gezamenlijk aangeduid als Capital c.s. en als [gedaagden], of, voor zover afzonderlijk bedoeld, als respectievelijk Capital, Cyclus, [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 november 2021, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van 9 maart 2022 van de rechtbank waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • aanvullende producties 17 tot en met 26 van Capital c.s.;
  • de akte uitlaten producties en overleggen producties van [gedaagden], met producties 7 tot en met 12;
  • de spreekaantekeningen van mr. Rampersad en die van mr. Schnoor, voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 21 september 2022;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Capital is de moedervennootschap van Cyclus.
2.2.
[gedaagde02] en [gedaagde03] waren tot 1 januari 2019 de gezamenlijke bestuurders van [gedaagde01] . Sinds 1 januari 2019 is [gedaagde02] de enig bestuurder van [gedaagde01] .
2.3.
[gedaagde04] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf01] B.V. (hierna: [bedrijf01] ).
2.4.
Tot 30 oktober 2018 hield Cyclus 70 procent van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap Focus Milieu B.V. (hierna: Focus). [gedaagde01] en [bedrijf01] hielden tot dan ieder 15 procent van de aandelen in Focus en waren de gezamenlijke bestuurders van Focus.
2.5.
Op 15 januari 2018 heeft Capital twee overboekingen van ieder € 6.000,-- gedaan naar de bankrekeningen van [bedrijf01] en [gedaagde01] , met respectievelijk de omschrijvingen “lening max 25 januari 2018” en “lening tot max 25 januari 2018”.
2.6.
[gedaagde02] en [gedaagde04] hebben elk een op 26 januari 2018 aan Capital gerichte brief ondertekend met, voor zover hier van belang, de navolgende tekst:
“Hierbij bevestigen wij de overeengekomen afspraak m.b.t. de renteloze lening die wij op 15 januari 2018 met u zijn aangegaan. Deze overeenkomst wordt aangegaan op basis van een privé borgstelling.
Wij hebben op 15 januari een bedrag van € 6.000,00 ontvangen.
Wij zijn overeengekomen dat dit bedrag voor 25 februari 2018 terug betaald moet zijn.”
2.7.
[gedaagde04] en [gedaagde02] hebben, zowel voor zichzelf als voor, respectievelijk, [bedrijf01] en [gedaagde01] , een op 20 september 2018 gedateerd en aan Cyclus gericht schrijven ondertekend met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“Hierbij bevestigen wij de overeengekomen afspraak dat we de aandelen van Cyclus Services in Focus Milieu overnemen voor de waarde van € 70,00. Voor de terugbetaling van de lening zullen we conform afspraak de eerste betaling van € 20000,00 aflossen en daarna maandelijks een bedrag van € 6000,00. Cyclus Services zal voor de verdere verdeling van de aflossing zorgen tussen Capital RST en Cyclus Services. Indien Focus Milieu niet tot betaling kan overgaan zullen [bedrijf01] en [gedaagde01] hier voor borg staan.”
In bovenstaand citaat is achter het woord “lening” handgeschreven een asterisk geplaatst en direct onder het citaat de volgende handgeschreven toevoeging geplaatst:
“*totaal openstaand bedrag excl. eerste Betaling à € 160.000,- d.d. 20/09/18.”
2.8.
Op 30 oktober 2018 heeft Cyclus haar aandelen in het kapitaal van Focus overgedragen aan [bedrijf01] en [gedaagde01] . In de notariële akte van overdracht (hierna: de akte), die (mede) door [gedaagde04] en [gedaagde02] is ondertekend, is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

5. Geen financiële stukken
(…)
Geldleningen
Door de vennootschap [Focus, rechtbank] is tweetal geldleningen aangegaan, als volgt:
- één ten behoeve van Cyclus Service B.V., de verkoper genoemd, in oorsprong en thans pro resto groot tachtigduizend euro (€ 80.000,00); en
- één ten behoeve van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Capital RST B.V., (…), in hoofdsom groot tachtigduizend euro (€ 80.000,00) en thans pro resto groot zestigduizend euro (€ 60.000,00);
zodat de vennootschap thans een schuld heeft ten belope van
éénhonderdveertigduizend euro (€ 140.000,00).
Bepalingen ten aanzien van de terugbetalingsverplichtingen, waaronder de overeengekomen maandelijkse aflossingsverplichting van zesduizend euro (€ 6.000,00) in totaal voor beide geldleningen en ten aanzien van zekerheidstelling, zijn door de vennootschap, verkoper [Cyclus, rechtbank] en koper [ [bedrijf01] en [gedaagde01] , rechtbank] nader op schrift gesteld.

11..Hoofdelijkheid

De verplichtingen van verkoper en koper en hun rechtsopvolgers uit hoofde van deze akte zijn hoofdelijk.”
2.9.
Op 17 december 2019 is Focus in staat van faillissement verklaard welk faillissement op 15 juni 2021 is opgeheven wegens gebrek aan baten.
2.10.
Per brief van 21 januari 2020 heeft de advocaat van Capital c.s. [gedaagde01] gesommeerd tot betaling binnen acht dagen van € 75.911,11. [gedaagde01] heeft niet betaald.
2.11.
Op 31 januari 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank vonnis gewezen in een procedure van Capital tegen [gedaagde02] en [gedaagde04] waarin terugbetaling van de onder 2.5 bedoelde bedragen werd gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen omdat, kortgezegd, niet is komen vast te staan dat Capital de bedragen bij wijze van geldlening aan [gedaagde02] en [gedaagde04] in privé heeft verstrekt. Het vonnis van de kantonrechter heeft kracht van gewijsde gekregen.
2.12.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat [bedrijf01] op 27 januari 2021 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.

3..Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Capital c.s. vorderen dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Cyclus van € 49.411,11 (hoofdsom) en € 1.269,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over beide bedragen vanaf 30 januari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Capital van € 26.500,-- (hoofdsom) en € 1.040,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over beide bedragen vanaf 30 januari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagde01] veroordeelt tot betaling van € 6.000,-- (hoofdsom) en € 675,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over beide bedragen vanaf 26 februari 2018 tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Capital c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat van de in de akte genoemde geldleningen aan Focus (zie r.o. 2.8 een gedeelte van € 49.411,11 van de door Cyclus verstrekte lening en een gedeelte van € 26.500,-- van de door Capital verstrekte lening nog niet is afgelost. [gedaagde01] heeft zich middels de brief van 20 september 2018 ten aanzien van deze leningen hoofdelijk borg gesteld. Daarnaast is de op 15 januari 2018 aan [gedaagde01] verstrekte geldlening van € 6.000,-- nog niet afgelost. [gedaagde01] dient dat bedrag primair op grond van de overeenkomst van geldlening en subsidiair op grond van onverschuldigde betaling terug te betalen dan wel de schade wegens ongerechtvaardigde verrijking te vergoeden.
3.3.
[gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] hebben in hun hoedanigheid van bestuurders van respectievelijk [gedaagde01] en [bedrijf01] hun bestuurstaak onbehoorlijk vervuld door [gedaagde01] en [bedrijf01] borg te laten stellen voor de door Focus van Capital c.s. geleende bedragen, wetende dat [gedaagde01] en [bedrijf01] niet aan hun verplichtingen uit die borgstellingen zouden kunnen voldoen en geen verhaal zouden bieden voor de schade. Voor de als gevolg daarvan geleden schade, zijn zij daarom ook persoonlijk aansprakelijk.
3.4.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Capital c.s. in de proceskosten. Zij voeren daartoe aan dat zij het saldo van de leningen bij gebrek aan wetenschap betwisten. Bovendien waren het leningen aan Focus zodat [gedaagden] daarvoor niet aansprakelijk zijn. De door [gedaagde01] gestelde borgtocht in de brief van 20 september 2018 heeft geen rechtskracht omdat die onder dreiging met de aanvraag van het faillissement van Focus is ondertekend. Bovendien was de handgeschreven tekst op die brief op het moment van ondertekening door [gedaagde04] en [gedaagde02] nog niet toegevoegd en hen dus niet bekend. De bepaling over de leningen in de akte is pas na ontvangst van de dagvaarding in deze procedure tot [gedaagde04] en [gedaagde02] doorgedrongen en zij hoefden op zo’n bepaling gezien de titel van de akte ook niet bedacht te zijn. Van bestuurdersaansprakelijkheid is geen sprake, want Capital c.s. waren bij het aangaan van de borgstellingen volledig op de hoogte van de financiële situaties bij [bedrijf01] en [gedaagde01] .
3.5.
De lening van € 6.000,-- is ook aan Focus verstrekt en [gedaagde01] is daarvoor dus niet aansprakelijk, aldus [gedaagde01] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, onder de beoordeling nader ingegaan.
in het voorwaardelijke incident ex artikel 843a Rv
3.7.
Capital c.s. vorderen dat de rechtbank, voor zover zij [gedaagden] niet ex artikel 22 Rv beveelt om onderstaande bescheiden over te leggen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] veroordeelt om aan Capital c.s. afschriften te verstrekken van de volledige jaarrekeningen van [gedaagde01] over de periode 2015-2020 en de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de opdrachten en offertes zoals omschreven in productie 10;
[gedaagde04] veroordeelt om aan Capital c.s. afschriften te verstrekken van de volledige jaarrekeningen van [bedrijf01] B.V. over de periode 2016-2020 en de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de opdrachten en offertes zoals omschreven in productie 10;
[gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.
3.8.
Capital c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij de gevraagde bescheiden nodig hebben om hun op overeenkomst, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vorderingen in de hoofdzaak te kunnen onderbouwen.
3.9.
[gedaagden] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in de hoofdzaak

De leningen uit de akte en de borgstellingen
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Capital c.s. leningen hebben verstrekt aan Focus. Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke betalingsverplichtingen daaruit voortvloeien en voor wie.
4.2.
De onder 2.8 bedoelde akte is een authentieke akte als bedoeld in artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert die akte dwingend bewijs op tussen partijen. Artikel 151 Rv verplicht de rechter de inhoud van deze akte als waar aan te nemen, behoudens tegenbewijs.
4.3.
De inhoud van de akte is dus uitgangspunt. Die inhoud is door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist om tot tegenbewijs te worden toegelaten. Dit betekent dat in deze procedure vaststaat dat Focus ten tijde van het ondertekenen van de akte nog een schuld had aan Capital c.s. van € 140.000,--. Dat de bepaling met betrekking tot de geldleningen bij ondertekening niet tot [gedaagde04] en [gedaagde02] zou zijn doorgedrongen doet daar niet aan af. Als zij bij ondertekening onvoldoende oplettend zijn geweest komt dat voor hun eigen rekening en risico. De titel van de akte maakt dat niet anders en overige omstandigheden die dat wel anders zouden maken zijn gesteld noch gebleken.
4.4.
Capital c.s. vorderen een lager bedrag dan in de akte vermeld, omdat op de geldleningen daarna nog gedeeltelijk is afgelost. [gedaagden] hebben de hoogte van het gevorderde restantbedrag enkel bij gebrek aan wetenschap betwist, maar zij hebben die betwisting op geen enkele manier gemotiveerd. De rechtbank gaat daarom aan dat verweer voorbij en zal uitgaan van de juistheid van de door Capital c.s. gestelde bedragen.
4.5.
Voor zover [gedaagden] hebben bedoeld te betwisten dat de brief van 20 september 2018 een borgstelling (die vormvrij kan worden aangegaan) door [gedaagde01] bevat, geldt dat zij dat verweer, gezien de tekst van die brief (zie r.o. 2.7) onvoldoende hebben gemotiveerd.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Focus de lening niet meer zal terugbetalen, zodat Capital c.s. de door [gedaagde01] gestelde borg kan inroepen. Het bedrag waarvoor de borgstelling geldt ligt vast middels de akte, die van later datum is dan de borgstelling zelf. De handgeschreven toevoeging in de brief van 20 september 2018 is in dat licht dan ook niet relevant.
4.7.
Het verweer van [gedaagde01] dat de borgstelling “rechtskracht mist” omdat die onder de dreiging met een faillissement is getekend (de rechtbank begrijpt dit als een beroep op artikel 3:44 BW), is een bevrijdend verweer, waarvoor de stelplicht en de eventuele bewijslast) op [gedaagden] rusten. [gedaagden] hebben echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld en daarmee niet aan hun stelplicht ten aanzien van dit verweer voldaan, zodat het verweer wordt verworpen.
4.8.
Uitgangspunt is dan ook dat de borgstelling rechtsgeldig is en kan worden ingeroepen. Omdat de borgstelling geen expliciet onderscheid maakt tussen de door Cyclus en Capital verstrekte leningen, moet bij de vraag welke partij zich voor welk deel van de lening borg heeft gesteld de overeenkomst aan de hand van het Haviltex-criterium worden uitgelegd. Dat betekent dat het aankomt op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in de overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen.
4.9.
Gelet op de samenhang van de akte waarin zowel de lening aan Capital als aan Cyclus worden bevestigd en de bepaling in de brief van 20 september 2018 over onderlinge verdeling van de aflossingen door Cyclus, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de borgstelling ten aanzien van beide leningen geldt. Nu zowel namens [gedaagde01] als [bedrijf01] is getekend en de gestelde hoofdelijkheid niet is betwist, staat daarmee vast dat [gedaagde01] zich als borg hoofdelijk tot terugbetaling van de betalingsverplichtingen van Focus jegens Capital en Cyclus heeft verbonden, dat primair aan Cyclus dient te worden betaald en dat de onderlinge verdeling tussen Cyclus en Capital verder een interne aangelegenheid betreft.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de onder 1 en 2 gevorderde hoofdsommen jegens [gedaagde01] zullen worden toegewezen.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is niet verschuldigd omdat de vordering niet op een handelsovereenkomst is gegrond. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (inmiddels Hof van Justitie van de Europese Unie) heeft weliswaar in verschillende uitspraken (onder meer HvJ EG, 17 maart 98, C-45/96) geoordeeld dat kredietverlening een dienst is, maar om als handelsovereenkomst te worden gekwalificeerd is tevens noodzakelijk dat de betreffende dienst “om baat” wordt geleverd. Gesteld noch gebleken is dat over de aan Focus verstrekte leningen rente berekend werd, zodat van levering van een dienst om baat geen sprake is. De leningsovereenkomsten zijn daarom niet al handelsovereenkomsten aan te merken. De gewone wettelijke rente is op grond van de wet verschuldigd en zal worden toegewezen vanaf de datum van verzuim. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW is het verzuim ingetreden op 29 januari 2020, zijnde de dag waarop betaling uitbleef nadat [gedaagde01] met de onder 2.10 bedoelde brief een redelijke termijn voor nakoming is gesteld.
4.12.
Tegen de buitengerechtelijke incassokosten hebben [gedaagden] geen afzonderlijk verweer gericht. Die vordering zal als op de wet gegrond en aan de voorwaarden voldaan worden toegewezen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.13.
Capital c.s. gronden hun aanspraken jegens [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] op hun handelen als bestuurders van respectievelijk [gedaagde01] en [bedrijf01] en niet op het handelen als indirect bestuurders van Focus. Volgens Capital c.s. hebben de genoemde bestuurders namens [gedaagde01] en [bedrijf01] borgstellingen voor de leningen verstrekt, terwijl zij bij het aangaan daarvan wisten of behoorden te weten [gedaagde01] en [bedrijf01] de borgverplichtingen niet konden nakomen.
4.14.
Voor een bestuurdersaansprakelijkheid geldt net als voor een gewone onrechtmatige daad, dat er sprake moet zijn van causaal verband tussen de verweten handeling en de geleden schade. Zo’n causaal verband ontbreekt in dit geval. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de leningen ruim voor het aangaan van de borgstellingen zijn verstrekt. Gesteld noch gebleken is daarnaast dat Capital c.s. die leningen enkel wilden vertrekken onder de voorwaarde dat (later) borgtochten werden gesteld. Tussen het aangaan van de borgtochten en de schade (het niet afbetalen van de leningen door Focus) bestaat dan ook geen causaal verband, zodat de vordering jegens [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] daarom al moet worden afgewezen. De overige standpunten van partijen in dit verband, behoeven daarom geen bespreking.
Lening van € 6.000,--
4.15.
Anders dan in de onder 2.11 bedoelde procedure voor de kantonrechter, baseert Capital haar vordering in deze procedure op een met [gedaagde01] gesloten overeenkomst. De onder 2.6 aangehaalde brief maakt niet duidelijk met welke partij de overeenkomst is gesloten. Capital c.s. hebben hun stelling onderbouwd met het feit dat het geleende bedrag op de bankrekening van [gedaagde01] is gestort. [gedaagden] hebben daar tegenin gebracht dat de lening aan Focus zou zijn verstrekt, maar dat verweer is in het licht van de betaling op de bankrekening van [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat [gedaagde01] op grond van een met Capital gesloten geldleningsovereenkomst € 6.000,-- verschuldigd is. Dit betekent dat vordering 3 wordt toegewezen.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
Onder verwijzing naar wat hiervoor onder r.o. 4.11 is overwogen, geldt ook hier dat slechts de gewone wettelijke rente verschuldigd is, vanaf de datum van het verzuim. Op grond van artikel 6:83 onder a BW is het verzuim ingetreden op 26 februari 2018, zijnde de dag waarop betaling uitbleef nadat de overeengekomen (fatale) betalingstermijn is vestreken.
4.17.
Niet gesteld en gebleken is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde01] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Capital c.s. worden begroot op:
  • griffierecht € 2.076,--
  • salaris advocaat
Totaal € 4.304,--
in het voorwaardelijke incident
4.19.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak geen aanleiding gezien om van haar in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid gebruik te maken. Dit betekent dat de voorwaarde waaronder de incidentele vordering is ingesteld, is vervuld. Omdat de rechtbank met inachtneming van hetgeen onder 4.16 is overwogen in dit eindvonnis reeds op de vorderingen in de hoofdzaak beslist, hebben Capital c.s. geen belang meer bij deze vorderingen die dan ook worden afgewezen.
4.20.
Het verweer tegen de voorwaardelijke incidentele vorderingen is gelijktijdig met de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en grotendeels op dezelfde gronden – het ontbreken van de in conventie gestelde rechtsbetrekking – gevoerd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Cyclus te betalen een bedrag van € 75.911,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 januari 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Cyclus te betalen een bedrag van € 6.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Cyclus te betalen een bedrag van € 2.309,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van Cyclus begroot op
€ 4.304,--;
5.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het voorwaardelijke incident
5.7.
wijst het gevorderde af;
5.8.
compenseert de proceskosten in de zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
[3268/3195]