In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen 140Bakstenen B.V. en gedaagden, bestaande uit de vennootschap onder firma [bedrijf A] en de vennoten [persoon A1] en [persoon A2]. De eiseres, 140Bakstenen, heeft de huurovereenkomst met betrekking tot een bedrijfsruimte opgezegd, primair op basis van dringend eigen gebruik en subsidiair op basis van een belangenafweging. De huurovereenkomst dateert van 1 april 2003 en de laatstelijk verschuldigde huurprijs bedraagt € 1.703,44 per maand. De opzegging vond plaats per brief van 20 november 2020, waarin 140Bakstenen stelde dat renovatie van het gehuurde niet mogelijk was met instandhouding van de huurovereenkomst.
Gedaagden hebben de opzegging betwist en verweer gevoerd, waarbij zij aanvoerden dat er geen noodzaak tot renovatie bestond en dat hun belangen bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder wegen. De kantonrechter heeft de vordering van 140Bakstenen afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van dringend eigen gebruik. De kantonrechter oordeelde dat de renovatieplannen onvoldoende onderbouwd waren en dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagden uitviel. De kantonrechter heeft 140Bakstenen veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in huurgeschillen, vooral wanneer het gaat om de beëindiging van huurovereenkomsten en de noodzaak tot renovatie. De rechter heeft vastgesteld dat de belangen van de gedaagden, die afhankelijk zijn van de exploitatie van hun onderneming, zwaarder wegen dan de vermeende voordelen voor de verhuurder.