ECLI:NL:RBROT:2022:9860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
10/172952-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drievoudige poging tot moord en ontploffing door handgranaat in Rotterdam

Op 14 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige aanslag op een woning in Rotterdam op 11 januari 2021. De verdachte, geboren in 1998 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van een drievoudige poging tot moord en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. Tijdens de aanslag gooide de verdachte samen met drie anderen een handgranaat en stenen naar de woning, waar op dat moment een baby en andere kinderen sliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot moord op de ouders en de baby, maar sprak hem vrij van de poging tot moord op de andere kinderen, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij in levensgevaar verkeerden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor de ouders en materiële schade voor de woning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/172952-21
Datum uitspraak: 14 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) mrs. J. Spaans en J. Verschuren hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (voor het overige) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Ter inleiding: de vaststaande feiten
In de nacht van 11 januari 2021 zijn vier mannen per auto naar de [adres02] in Rotterdam gereden. Zij zijn daar rond 02.40 uur aangekomen. De bestuurder is in de auto blijven zitten en de drie andere mannen zijn uitgestapt. Een van hen is voor de woning gaan staan en heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de woning gericht. Een ander heeft twee meegebrachte stukken stoeptegel naar het raam op de eerste verdieping van de woning gegooid. De derde man heeft vervolgens een handgranaat in de richting van een raam gegooid. De handgranaat is teruggevallen op de stoep en is daar tot ontploffing gekomen.
Op het moment van deze aanslag sliep [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ), toen ongeveer acht maanden oud, in de slaapkamer van zijn ouders die aan de voorkant van de woning is gelegen. De stukken stoeptegel en de handgranaat zijn tegen of in de richting van het raam van deze slaapkamer gegooid. In de slaapkamer die aan de achterkant van de woning is gelegen, sliepen drie andere kinderen. Tussen beide slaapkamers bevindt zich een badkamer. De ouders, [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) en [slachtoffer03] (hierna: [slachtoffer03] ), bevonden zich op het moment van de aanslag in de woonkamer op de begane grond. Daar brandde nagenoeg geen licht. [slachtoffer02] heeft verklaard dat zij rond dat tijdstip normaal gesproken in bed zouden liggen. Deze nacht hadden zij echter bezoek en het bezoek was net weg.
Bij de aanslag is niemand gewond geraakt. Wel zijn omliggende woningen en geparkeerde voertuigen beschadigd.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 (medeplegen van een poging tot moord of doodslag)
4.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij betrokken is bij de aanslag en dat het dossier voor die betrokkenheid geen wettig en overtuigend bewijs bevat. Aan de afgeluisterde gesprekken in de auto van de medeverdachte [naam medeverdachte01] kan geen waarde worden gehecht. De medeverdachte is grootsprakig en heeft zijn kennis uitsluitend van horen zeggen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de aanslag hooguit een bedreiging of vernieling betrof. Er was geenszins sprake van voorbedachten rade of opzet op iemands dood. Er is geen bewijs dat bij de aanslag een – al dan niet automatisch – vuurwapen is gebruikt of dat in het raam een opening is ontstaan waardoor de handgranaat naar binnen zou kunnen zijn gegooid.
4.2.2.
De beoordeling
Bewijs
Uit de bij dit vonnis in de bewijsbijlage opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de man is die in de vroege ochtend van 11 januari 2021 voor het huis van de aangevers heeft gestaan met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand, terwijl mededaders stenen en vervolgens een handgranaat naar het huis hebben gegooid. Belangrijkste bewijsmiddelen zijn de (afgeluisterde) gesprekken van de medeverdachte die hij in zijn auto met diverse personen heeft gevoerd. De medeverdachte wijst daarbij de verdachte aan als de man die voor het huis staat met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij de chauffeur was, dat de anderen die er bij betrokken waren een vluchtauto in de brand hebben gestoken en daarna bij hem zijn ingestapt en hij ze naar de buurt heeft terug gebracht. Hij zegt dat iemand de ruit moest ingooien, iemand anders een granaat naar binnen moest gooien en [bijnaam verdachte01] zou dan gaan schieten. Vast staat dat de medeverdachte met [bijnaam verdachte01] de verdachte heeft bedoeld.
Deze uitspraken van de medeverdachte worden ondersteund door twee bewijsmiddelen.
In de eerste plaatsheeft de persoon die voor de woning van de aangevers heeft gestaan met het op een vuurwapen gelijkende voorwerp eenzelfde jas aan als door de verdachte op 18 mei 2021 is weggegooid. De verdachte zit dan met de medeverdachte in diens auto en zij zoeken een geschikte plek om de jas weg te gooien. De medeverdachte stelt dan een afvalcontainer voor, want die wordt geleegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het gesprek dat de verdachte en de medeverdachte dan voeren dat de verdachte die jas heeft weggegooid omdat deze hem in verband kon brengen met de aanslag.
In de tweede plaatsstraalt de telefoon van de verdachte eenzelfde zendmast aan op hetzelfde moment als de telefoon van de medeverdachte als deze vier mannen afzet die even later in een andere auto wegrijden om tien minuten daarna de aanslag te plegen.
Verweren
De verdachte heeft aangevoerd dat hij de jas heeft weggegooid omdat hij die jas aan had toen hij in België in de gevangenis zat. Hij heeft een Surinaamse achtergrond en gelooft dat de jas dan ongeluk brengt als hij deze bij zich houdt. Wat betreft de telefoon heeft hij verklaard dat hij eerder in de auto van de verdachte heeft gezeten en dat toen zijn telefoon uit zijn zak is gevallen. De medeverdachte heeft later op 11 januari 2021 de telefoon bij hem thuis langs gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Het eerste dat de medeverdachte zegt als de verdachte op 18 mei 2021 bij hem in de auto stapt, is ‘Kil, heb je die kanker djakka hier?’ Tijdens de voortzetting van het gesprek is het weggooien van de jas van de verdachte vanwege een bijgeloof geenszins aan de orde. Op basis van de inhoud van het gesprek acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte en de medeverdachte de meest geschikte plek zochten waar de jas niet zou worden gevonden. Hiernaast worden over en weer zorgen geuit over het politieonderzoek naar de aanslag, waarbij de verdachte en medeverdachte zich afvragen hoe politieambtenaren bij hen terecht zijn gekomen. In het licht van de inhoud van dit gesprek en de overige bewijsmiddelen verwerpt de rechtbank als ongeloofwaardig de verklaring van de verdachte dat hij zijn jas heeft weggegooid vanwege een bijgeloof.
De rechtbank hecht evenmin geloof aan de verklaring van de verdachte dat zijn telefoon in de auto van de medeverdachte uit zijn broekzak is gevallen en dat deze daarom in de nacht van de aanslag dezelfde zendmast heeft aangestraald als die van de medeverdachte. Dit verklaart namelijk niet waarom er tussen 2.24 en 3.51 uur geen activiteiten hebben plaatsgevonden op die telefoon (aanbiedingsproces-verbaal, p. 182, doorgenummerd), precies rondom het tijdstip van de aanslag, terwijl ook de telefoon van de medeverdachte in een vergelijkbare periode geen activiteiten vertoont (aanbiedingsproces-verbaal, p. 166, doorgenummerd). En dit kan evenmin verklaren waarom met deze telefoon op 10 januari 2021 om 23.10 werd uitgebeld naar [naam01] , een contact van [verdachte01] (aanbiedingsproces-verbaal, p. 179, doorgenummerd).
Voor het overige wordt het verweer over de betrokkenheid van de verdachte weerlegd door de redengevende feiten en omstandigheden die blijken uit de inhoud van de bewijsmiddelen (zie bijlage II van dit vonnis). Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medepleger was van de aanslag.
Poging tot zesvoudige moord of doodslag?
Vervolgens ligt de vraag voor of de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot zesvoudige moord of doodslag. Voor de beantwoording daarvan geldt het volgende kader.
Wie gedurende de nachtelijke uren een scherpe handgranaat gooit naar een kamer op de eerste verdieping van een woning, waar normaal gesproken een slaapkamer is gesitueerd, handelt met het voor doodslag of moord vereiste opzet als bedoeld in de artikelen 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Als daaraan een planmatige voorbereiding en dus kalm beraad is voorafgegaan, is tevens sprake van voorbedachten rade als bedoeld in artikel 289 Sr. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel leiden, bijvoorbeeld als aan de daders met voldoende mate van zekerheid bekend was dat niemand in het huis was en er ook overigens aanleiding is om te veronderstellen dat het opzet van de daders zich niet heeft uitgestrekt tot het om het leven brengen van een ander.
Wanneer niemand om het leven komt, kan sprake zijn van een poging als bedoeld in artikel 45 Sr. Poging tot misdrijf is strafbaar als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering van het voornemen en van het feit heeft geopenbaard. Of sprake is van een begin van uitvoering wordt bepaald aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm. Het behoeft, met het bovenstaande over het opzet als uitgangspunt, verder geen betoog dat het in de nachtelijke uren werpen van een handgranaat naar een kamer op de eerste verdieping van een woning een begin van uitvoering van doodslag of moord is. Bijzondere omstandigheden als een gepantserd raam maken dit niet anders, aangezien een handgranaat een geëigend middel is om iemand te doden.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de vier mannen, waaronder de verdachte, zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer02] en [slachtoffer03] op wier slaapkamer de handgranaat was gericht en die normaal gesproken daar op dat tijdstip in bed zouden hebben gelegen en op [slachtoffer01] , die zich in die kamer bevond. Uit het onderzoek op de zitting en uit het dossier zijn daarvoor geen contra-indicaties gebleken. Dat [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zich op het moment van de aanslag niet in hun slaapkamer bevonden, is louter aan toeval te wijten. Dat sprake was van een planmatige voorbereiding blijkt reeds uit het meebrengen van stukken stoeptegel en een handgranaat en het op voorhand regelen van vervoer en vluchtauto’s.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt waaruit blijkt dat de handgranaat de explosieve kracht had om, als deze in de slaapkamer aan de voorkant van de woning zou zijn ontploft, ook de kinderen in de andere slaapkamer dodelijk letsel te kunnen toebrengen. Een poging tot moord of doodslag op hen kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit het dossier blijkt evenmin dat het voorwerp dat de verdachte op de woning heeft gericht daadwerkelijk een automatisch vuurwapen was, laat staan dat hij de trekker heeft overgehaald. Het deel van de tenlastelegging dat ziet op deze handelingen kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het ten laste gelegde feit, voor zover dat ziet op medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer03] en [slachtoffer01] , kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Partiële vrijspraak feit 2 (medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde levensgevaar voor anderen of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
  • opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer02] van het leven te beroven en
  • opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer03] van het leven te beroven en
  • opzettelijk en met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige [slachtoffer01] van het leven te beroven
met dat opzet
  • stenen tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de Kronenburg nr. 6 hebben gegooid en
  • vervolgens een scherpe handgranaat richting een ruit op de 1ste verdieping hebben gegooid
terwijl de uitvoering van die misdrijven niet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de Kronenburg nr. 6 te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was ;
hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
(feit 1)
medeplegen van een poging tot moord, meermalen gepleegd
en
(feit 2)
medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de nacht van 11 januari 2021 hebben de verdachte en drie anderen een aanslag gepleegd op een woning in Rotterdam. De verdachte heeft daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de woning gericht gehouden. Een van de drie anderen heeft een handgranaat in de richting van het raam van de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning gegooid, waar op dat moment een baby lag te slapen. De handgranaat is buiten de woning tot ontploffing gekomen, maar gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is het aannemelijk dat het de bedoeling is geweest dat deze in de slaapkamer zou zijn ontploft..
De verdachte en de drie anderen hebben een poging gepleegd tot een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van drie van de zes personen die in hun woning aanwezig waren, een plaats waar zij zich juist veilig moeten kunnen voelen. Door deze aanslag hebben de slachtoffers bovendien hun woning moeten verlaten en heeft de moeder ervoor gekozen dat de kinderen voor hun veiligheid - afgezonderd van haar - op een andere locatie wonen. Ook in de maatschappij, in het bijzonder bij de overige bewoners van de woonwijk, veroorzaakt een dergelijke aanslag grote gevoelens van onveiligheid. Het is van geluk spreken dat bij de aanslag niemand gewond is geraakt. Wel heeft de ontploffing schade veroorzaakt aan diverse woningen en auto’s. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en was slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte heeft dus geen strafverhogend effect.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 december 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Vanwege de proceshouding van de verdachte (zwijgrecht) kan de reclassering geen risicofactoren of recidiverisico vaststellen. Zij ziet geen mogelijkheden voor reclasseringstoezicht. De verdachte is onvoldoende intrinsiek gemotiveerd en de reclassering ziet op de verschillende leefgebieden geen aanknopingspunten voor het inzetten van interventies of behandeling. De reclassering ziet onvoldoende redenen voor gebruikmaking van het adolescentenstrafrecht en adviseert daarom om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
7.4.
Oordelen van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Als strafverzwarend geldt daarentegen dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en in die zin geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde gevangenisstraf van 8 jaren recht doet aan de ernst van de feiten. Zij acht deze straf daarom passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
[slachtoffer03]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer03] . Zij vordert een vergoeding van € 6.672,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Materiële schade
Als onweersproken is vast komen te staan dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 152,- voor (de eigen bijdrage) juridische bijstand bij de ontruimingsprocedure. Deze post zal daarom worden toegewezen.
[slachtoffer03] heeft voldoende onderbouwd – en de verdachte onvoldoende gemotiveerd weersproken – dat het gezin op stel en sprong moest verhuizen als gevolg van het bewezen verklaarde. De rechtbank schat de hierdoor geleden schade op € 6.334,-, conform de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van de Rijksoverheid.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door de raadsman van de verdachte heeft [slachtoffer03] onvoldoende onderbouwd dat de reiskosten waarvan vergoeding wordt gevorderd (€ 186,-) rechtstreeks verband houden met de bewezen verklaarde feiten. Daarbij geldt dat de reiskosten voor het bijwonen van zittingen proceskosten betreffen. Voor zover [slachtoffer03] die heeft bedoeld te vorderen, komen die in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [slachtoffer03] wordt bijgestaan door een gemachtigde (zie artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Immateriële schade
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft matiging bepleit van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat [slachtoffer03] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank acht de vordering naar maatstaven van billijkheid in haar geheel toewijsbaar.
8.2.
[slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] . Hij vordert een vergoeding van € 7.458,55 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Materiële schade
De (ter terechtzitting gewijzigde) vordering tot vergoeding van de kosten van het tijdelijk onderkomen van € 5.548,45 is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde verbouwingskosten van € 1.910,10 zijn inbegrepen in de door [slachtoffer03] gevorderde – en hiervoor toegewezen – forfaitaire verhuiskostenvergoeding. Dit deel van de vordering van [slachtoffer02] zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft matiging bepleit van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat [slachtoffer02] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht de vordering naar maatstaven van billijkheid in haar geheel toewijsbaar.
8.3.
[kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04]
Tot slot vordert [slachtoffer03] namens de vier kinderen [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] voor ieder van hen € 2.500,- aan immateriële schade.
Gelet op de zeer jonge leeftijd van [slachtoffer01] is het niet zonder meer evident dat hij door het handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft geleden. De rechtbank acht hetgeen daartoe namens hem is aangevoerd ontoereikend om op dit moment te kunnen vaststellen dat daarvan sprake is en zo ja, van welke omvang. Nader onderzoek daarnaar zou een uitgebreide nadere behandeling vergen en een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Die kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de drie andere kinderen geldt dat de verdachte is vrijgesproken van dit deel van het ten laste gelegde. Zij zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
8.4.
Algemene overweging
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen wat betreft de immateriële schade vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van ontstaan van de schade. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verhuiskosten van [slachtoffer03] , bij gebreke van een gestelde ingangsdatum, de datum van indiening van de vordering zal worden gehanteerd, zijnde 25 oktober 2022.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door hen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Slotsom
De verdachte moet de volgende schadevergoeding betalen:
(€ 152,- + € 6.334,- + € 5.000,- = ) € 11.486,- aan [slachtoffer03] ;
(€ 5.548,45 + € 5.000,- = ) € 10.548,45 aan [slachtoffer02] .
Daarnaast is de verdachte de wettelijke rente over deze bedragen verschuldigd en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen of wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 36f, 45, 47, 55, 157 en 289 Sr.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partijen [kind01] , [kind02] , [kind03] en [kind04] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] te betalen een bedrag van
€ 11.486,- (zegge: elfduizend vierhonderdzesentachtig euro), bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en uit € 6.486,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 152,- vanaf 27 januari 2021 en met de wettelijke rente over € 6334,- vanaf 25 oktober 2022;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] te betalen een bedrag van
€ 10.548,45 (zegge: tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig eurocent), bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en uit € 5.548,45 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 571,90 vanaf 12 januari 2021, de wettelijke rente over € 976,80 vanaf 14 januari 2021, de wettelijke rente over € 227,70 vanaf 31 januari 2021, de wettelijke rente over € 1.073,99 vanaf 9 februari 2021, de wettelijke rente over € 1.236,01 vanaf 19 februari 2021 en de wettelijke rente over € 1.462,05 vanaf 12 maart 2021;
wijst af het door de benadeelde partijen [slachtoffer03] en [slachtoffer02] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door [slachtoffer03] en [slachtoffer02] gemaakt, tot op heden aan hun zijde begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 11.486,-(hoofdsom,
zegge: elfduizend vierhonderdzesentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het hiervoor gespecificeerde moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.486,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
93 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 10.548,45(hoofdsom,
zegge: tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het hiervoor gespecificeerde moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.548,45 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
88 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer02] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer03] van het leven te beroven en/of
  • opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade de in de hierna te noemen woning aanwezige vier kinderen van het leven te beroven
met dat opzet
  • stenen, althans (een) hard(e) voorwerp(en), tegen de ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de Kronenburg nr. 6 heeft/hebben gegooid en
  • vervolgens een (scherpe) handgranaat tegen, althans richting die ruit op de 1ste verdieping heeft/hebben gegooid en
  • een automatisch vuurwapen op de woning heeft/hebben gericht en (meermalen) de trekker heeft/hebben overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf/die misdrijven niet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk een scherpe handgranaat
tegen, althans richting een ruit op de 1ste verdieping van de woning aan de
Kronenburg nr. 6 te gooien, welke handgranaat vervolgens voor de woning op de grond
is beland en is ontploft en daarvan gemeen gevaar voor auto's en woningen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar voor genoemde [slachtoffer02] ,
[slachtoffer03] en kinderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer02] , [slachtoffer03] en kinderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.