ECLI:NL:RBROT:2022:9877

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
647598 KG ZA 22-945
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming woning en huurovereenkomst na overlijden verhuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2022 een kort geding vonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over de ontruiming van een woning. [eiseres01] vorderde een verbod aan [gedaagde01] om de woning aan de [adres01] te [plaats01] te ontruimen, op basis van een eerder vonnis van de kantonrechter van 27 mei 2022, waarin de huurovereenkomst tussen [gedaagde01] en de overleden verhuurder [naam03] was ontbonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres01] voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij als (onder)huurder van [naam03] was en dat zij na de ontbinding van de huurovereenkomst de huur met [gedaagde01] had voortgezet. De voorzieningenrechter verleende verstek tegen [gedaagde01], die niet was verschenen, en oordeelde dat de ontruiming niet rechtsgeldig was aangezegd. De vordering van [eiseres01] werd toegewezen, met een dwangsom van € 10.000,- als [gedaagde01] niet aan het verbod voldoet. De kostenveroordeling van [eiseres01] werd afgewezen wegens schending van artikel 21 Rv, omdat relevante informatie niet was vermeld in de dagvaarding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: 647598 / KG ZA 22-945
Vonnis in kort geding van 15 november 2022
in de zaak van
[eiseres01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. I.B. Jansen,
- tegen -
[gedaagde01] , h.o.d.n. [handelsnaam01]
woonplaats [woonplaats02] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2022, met producties 1 tot en met 9;
- de aanvullende producties 10 tot en met 12B van [eiseres01] .
1.2.
Op 15 november 2022 is een mondelinge behandeling gehouden. [eiseres01] is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. [gedaagde01] is niet in persoon verschenen. Namens hem verschenen mr. [naam01] , die geen advocaat is, en [naam02] , werkzaam bij [handelsnaam01]. Gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 255 lid 1 Rv heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [gedaagde01] niet rechtsgeldig in de procedure is verschenen. Hij kon niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is zonder zelf te verschijnen. Op grond daarvan is, al tijdens de mondelinge behandeling, tegen [gedaagde01] verstek verleend.
1.3.
Heden is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op grond van een huurovereenkomst heeft [gedaagde01] aan [naam03] (hierna: [naam03] ) verhuurd de woning aan de [adres01] te [plaats01] .
2.2.
[naam03] is op enig moment verhuisd naar een aanleunwoning in het complex ‘ [naam complex01] ’ en in de basisadministratie personen ingeschreven op het adres [adres02] te [plaats01] . De in 2.1 bedoelde huurovereenkomst is toen niet beëindigd en in dat kader heeft [naam03] een huurachterstand laten ontstaan.
2.3.
[eiseres01] is de stiefdochter van [naam03] . Sinds 25 januari 2021 staat zij, samen met haar meerderjarige zoon, in de BRP ingeschreven op het adres [adres01] te [plaats01] .
2.4.
Bij vonnis van 27 mei 2022 van de kantonrechter te Rotterdam (zaaknummer: 9153349 CV EXPL 21-13444) is de in 2.1. bedoelde huurovereenkomst ontbonden. Daarbij is [naam03] veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van huurachterstand tot en met november 2021, met rente, alsmede tot betaling van de huur vanaf december 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, en in de proceskosten. In deze zaak is ook ontbinding van een eventueel tot stand gekomen (onder)huurovereenkomst tussen [naam03] en twee onderhuurders gevorderd. Die vordering is in het vonnis afgewezen met de overweging dat de kantonrechter niet kan vaststellen of [naam03] het gehuurde onderverhuurd heeft, dat de onderhuur wordt voortgezet door [gedaagde01] in geval van beëindiging van de huur tussen [gedaagde01] en [naam03] , en dat de eventuele onderhuurder(s) geen partij zijn in de procedure en dus geen verweer hebben kunnen voeren. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Op 11 juli 2022 is [naam03] overleden.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter te Rotterdam van 20 september 2022 is de vordering van [eiseres01] strekkende tot een verbod aan [gedaagde01] om tot ontruiming over te gaan van [adres01] te [plaats01] afgewezen. Hiervoor was redengevend dat op dat moment onvoldoende aannemelijk was dat [eiseres01] ten tijde van het vonnis van 27 mei 2022 een (onder)huurovereenkomst had met [naam03] , zodat er geen basis was om aan te nemen dat [eiseres01] als gevolg van dat vonnis en gezien het bepaalde in artikel 7:269 BW tegenover [gedaagde01] de positie van huurder van de woning aan de [adres01] te [plaats01] had verkregen.
2.7.
Bij exploot van 24 oktober 2022 is de ontruiming aangezegd van de woning aan de [adres03] [postcode01] te [plaats01] , op 16 november 2022.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te verbieden over te gaan tot ontruiming van de woning aan de [adres01] te [plaats01] op basis van het vonnis van de kantonrechter van 27 mei 2022, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- als [gedaagde01] niet aan dit verbod voldoet, met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres01] stelt dat de door [gedaagde01] aangezegde ontruiming in strijd is met het bepaalde in artikel 7:269 BW, omdat zij vanaf 14 januari 2021 op grond van een met haar gesloten huurovereenkomst de woning heeft gehuurd van [naam03] . Als gevolg van het in 2.4 vermelde vonnis op 27 mei 2022 van rechtswege de positie van hoofdhuurder heeft verkregen. [gedaagde01] heeft al eerder geprobeerd ontruiming van de woning te bewerkstelligen, waarna partijen in onderhandeling zijn getreden over voortzetting van de huur. Ondanks dat [eiseres01] dacht hierover in onderhandeling te zijn wordt nu weer geprobeerd om ontruiming te bewerkstelligen. Bij de mondelinge behandeling heeft zij er verder nog op gewezen dat het in 2.7. vermelde exploot, foutief betrekking heeft op nummer [huisnummer01] , wat meerdere woningen zijn, terwijl [eiseres01] op nummer [huisnummer02] woont. Het exploot is bovendien door de deurwaarder terugontvangen.

4..De beoordeling

4.1.
Een vordering als de onderhavige is naar zijn aard spoedeisend.
4.2.
Onweersproken is dat [eiseres01] , als gevolg van het in 2.4 vermelde vonnis van
27 mei 2022 waarbij de huurovereenkomst tussen [gedaagde01] en [naam03] ontbonden is, op de voet van artikel 7:269 BW tegenover [gedaagde01] de positie van huurder heeft verkregen van de woning aan de [adres01] te [plaats01] .
4.3.
Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het hierboven in 2.6 vermelde vonnis van 20 september 2022, heeft [eiseres01] in dit kort geding een kopie van een schriftelijke huurovereenkomst, gesloten tussen [naam03] en haarzelf, en kwitanties van maandelijkse huurbetalingen in de periode van januari 2021 tot en met mei 2022 in het geding gebracht. Die stukken gecombineerd met de onder 2.3 vermelde inschrijving in de basisadministratie personen leiden tot het voorlopige oordeel maken dat voldoende aannemelijk is dat [eiseres01] (onder)huurder was van [naam03] , zodat zij na de ontbinding van de huurovereenkomst tussen [gedaagde01] en [naam03] de huur met [gedaagde01] heeft voortgezet op de voet van artikel 7:269 BW.
4.4.
Dit leidt ertoe dat de eerste vordering wordt toegewezen omdat aannemelijk is dat [eiseres01] recht en titel heeft om in de woning te wonen. Overigens is de ontruiming ook niet juist aangezegd, want [eiseres01] woont niet op nummer [huisnummer01] maar op nummer [huisnummer02]. De tevens gevorderde dwangsom wordt gematigd.
4.5.
De door [eiseres01] gevorderde kostenveroordeling wordt afgewezen wegens schending van artikel 21 Rv. De concept dagvaarding melding maakte nog melding van het in 2.6. bedoelde vonnis (waar tijdens de mondelinge behandeling naar gevraagd is). In de definitieve dagvaarding staat hierover echter niets meer vermeld, terwijl dit zeer relevante informatie betreft. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat het een bewuste keuze was om deze informatie achter te houden. Dat betekent dat [eiseres01] de voorzieningenrechter niet volledig heeft geïnformeerd. De voorzieningenrechter kan aan deze schending de consequentie verbinden die haar geraden voorkomt. Dat is in dit geval de beslissing om [eiseres01] haar eigen kosten te laten dragen.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
verbiedt [gedaagde01] om over te gaan tot ontruiming van de woning aan de [adres01] te [plaats01] op basis van het vonnis van de kantonrechter van
27 mei 2022, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- als [gedaagde01] niet aan dit verbod voldoet;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op
15 november 2022.
533/2009