Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde01] , h.o.d.n. [handelsnaam01]
2..[gedaagde02] ,
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 september 2022, met bijlagen 1 tot en met 5;
- de pleitnota van mr. Gorthuis, met bijlagen 1 tot en met 4.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres [eiser01] en gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02]. De zaak betreft een geschil over de ontruiming van een woning aan de [adres01] te [plaats01]. Eiseres, de stiefdochter van de overleden huurder [naam01], vorderde een verbod op de ontruiming van de woning, die door gedaagde [gedaagde01] werd aangezegd. Eiseres stelde dat zij op basis van een mondelinge huurovereenkomst met [naam01] de woning huurde en dat zij als gevolg van een eerder vonnis van 27 mei 2022 de positie van hoofdhuurder had verkregen. Gedaagde [gedaagde01] betwistte deze stelling en voerde aan dat eiseres geen (onder)huurovereenkomst had.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een (onder)huurovereenkomst had met [naam01] ten tijde van het vonnis van 27 mei 2022. De rechter oordeelde dat de vordering van eiseres niet waarschijnlijk was om in een gewone procedure toegewezen te worden. Daarom werd het gevorderde afgewezen en werd eiseres veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de kant van gedaagde [gedaagde01] werden vastgesteld op € 498,-, terwijl de kosten aan de kant van de erfgenamen op nihil werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.