5.5.In het midden kan blijven of [naam zaak] is aan te merken als concurrent van [eiseres 1]. Bij een ontkennend antwoord stuiten de vorderingen van [eiseres 1] reeds daarop af, maar ook als moet worden aangenomen dat [naam zaak] wél een concurrent is, liggen de vorderingen van [eiseres 1] voor afwijzing gereed. Bij beoordeling van de wederzijdse belangen wegen de belangen van [gedaagde] bij het recht op vrije arbeidskeuze naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan de belangen van [eiseres 1] bij handhaving van het concurrentiebeding. De kantonrechter licht dat als volgt toe.
5.5.1.Het evidente belang van [gedaagde] is haar recht op vrije arbeidskeuze. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] na terugkomst van haar werkzaamheden in de horeca tijdens de zomer op Ibiza eerst heeft gesolliciteerd bij verschillende werkgevers buiten de kledingbranche, hetgeen niet tot een nieuwe baan heeft geleid. Nu heeft [gedaagde] de mogelijkheid om in haar onderhoud te voorzien bij [naam zaak]. Aangenomen moet worden dat sprake is van een positieverbetering voor [gedaagde] bij [naam zaak], in die zin dat zij een salaris verdient dat circa 20% hoger ligt dan haar salaris bij [eiseres 1]. Onduidelijk is of [gedaagde] een dergelijk salaris ook kan verdienen bij een (inter)nationale kledingwinkelketen of bij bijvoorbeeld een parfumerie, zoals [eiseres 1] heeft gesuggereerd.
5.5.2.Tegenover het belang van [gedaagde] staat het eveneens evidente belang van [eiseres 1] om haar bedrijfsdebiet te beschermen. Het gaat volgens [eiseres 1] daarbij om de kennis van [gedaagde] over de leveranciers van [eiseres 1] en/of de wijze van inkopen, de kennis van [gedaagde] over de online marketingstrategie van [eiseres 1] en het effect van de uitingen door [gedaagde] op de social media van [naam zaak] op de klanten van [eiseres 1].
5.5.3.Vooropgesteld wordt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet (de opgebouwde knowhow en goodwill) van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in dienst is getreden van een concurrent en daarbij zijn bij de werkgever opgedane kennis en ervaring meeneemt, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Er moet sprake zijn van concurrentiegevoelige kennis en/of vaardigheden, waarmee de nieuwe werkgever een oneerlijk concurrentievoordeel kan verkrijgen.
5.5.4.Het is onvoldoende aannemelijk dat het bedrijfsdebiet van [eiseres 1] (mogelijk) wordt aangetast door de indiensttreding van [gedaagde] bij [naam zaak] in verband met de kennis die [gedaagde] bij [eiseres 1] heeft opgedaan over leveranciers die kleding in grote maten kunnen leveren en/of kleding in standaardmaten groter kunnen maken. Volgens [eiseres 1] gaat het om vertrouwelijke en niet gangbare informatie, behorend tot haar bedrijfsdebiet, welke informatie [naam zaak] een oneerlijk concurrentievoordeel kan opleveren. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist dat het gaat om vertrouwelijke bedrijfsinformatie en gesteld dat die informatie eenvoudig op internet is op te zoeken. Volgens [gedaagde] zijn ‘grote maten’ bovendien niet de doelgroep van [naam zaak], biedt [naam zaak] geen service in haar webshop aan op het gebied van grote maten en is het niet juist dat [naam zaak] zich na haar indiensttreding (meer) is gaan richten op de verkoop van kleding in grote maten. Dat dit wel zo is, heeft [eiseres 1] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd, zodat een en ander in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden.
Online marketingstrategie
5.5.5.Volgens [eiseres 1] wordt haar bedrijfsdebiet aangetast doordat [gedaagde] haar kennis over de online marketingstrategie van [eiseres 1] deelt met [naam zaak], met het gevaar dat klanten door de uitingen op social media van [naam zaak] worden bewogen om kleding te kopen bij [naam zaak] in plaats van bij [eiseres 1] en dat haar directe concurrentie wordt aangedaan door toedoen van [gedaagde]. Volgens [eiseres 1] heeft [gedaagde] de online marketingstrategie aantoonbaar gedeeld met [naam zaak], omdat [naam zaak] de strategie van [eiseres 1] heeft gekopieerd sinds de indiensttreding van [gedaagde]. [gedaagde] heeft echter betwist dat zij kennis heeft van vertrouwelijke of concurrentiegevoelige bedrijfsstrategieën van [eiseres 1] en dat zij dergelijke informatie heeft gedeeld met [naam zaak].
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] genoegzaam onderbouwd dat kennis over onder andere hoe vaak en op welke manier de kleding het beste kan worden getoond op social media en welk soort uitingen (foto’s of filmpjes en hoe lang precies) de meeste kijkers/volgers oplevert geen unieke en vertrouwelijke bedrijfskennis is, omdat dit voor iedereen zichtbaar is op de Facebookpagina van [eiseres 1]. Ook zonder de indiensttreding van [gedaagde] kan [naam zaak] dus aan die informatie komen. Overigens moet als onbetwist worden aangenomen dat [naam zaak] een extern marketingbureau inhuurt voor de online marketing en dat de (verkoop)medewerkers van [naam zaak], waaronder dus ook [gedaagde], geen actieve rol spelen in het bepalen van de online marketingstrategie. Het enkele feit dat [eiseres 1] heeft geïnvesteerd in de kennis en vaardigheden van [gedaagde] met betrekking tot online marketing en dat [gedaagde] die kennis en vaardigheden kan inzetten bij [naam zaak] of kan doorgeven aan een door [naam zaak] ingehuurd extern marketingbureau betekent niet dat het bedrijfsdebiet van [eiseres 1] wordt aangetast door de uit- respectievelijk indiensttreding van [gedaagde]. Het betreft immers geen vertrouwelijke of concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie.
Uitingen op social media
5.5.6.Uit het partijdebat volgt dat de ‘pijn’ van [eiseres 1] niet zozeer zit in de door haar gestelde vertrouwelijke en concurrentiegevoelige kennis van [gedaagde], maar voornamelijk in de online uitingen door [gedaagde], die zij eerst deed op de Facebookpagina en in de webshop van en ten behoeve van [eiseres 1] en nu op de Facebookpagina en in de webshop van en ten behoeve van [naam zaak], met welke uitingen volgens [eiseres 1] klanten/volgers kunnen worden aangetrokken. De stellingen van [eiseres 1] kunnen zo worden begrepen dat zij stelt dat [gedaagde] thans gebruik dan wel misbruik maakt van haar bij en met behulp van [eiseres 1] opgebouwde online bekendheid, teneinde klanten voor [naam zaak] te werven ten koste van [eiseres 1]. De kantonrechter verstaat dat de bedoeling van [eiseres 1] met het beding is te bewerkstelligen dat [gedaagde] in een periode van twee jaar na het einde van haar dienstverband geen contact onderhoudt met klanten van [eiseres 1], in die zin dat [gedaagde] niet bij uitingen op social media van de concurrent betrokken mag zijn teneinde te voorkomen dat [gedaagde] via het mechanisme van klantenbinding klanten van [eiseres 1] naar [naam zaak] weet te trekken ten koste van [eiseres 1].
5.5.7.Uit de tekst van het beding, dat erg algemeen is geformuleerd en niet gespecificeerd lijkt te zijn op de onderhavige situatie, volgt niet expliciet dat (online) uitingen op social media zoals de Facebookpagina van de concurrent of het fungeren als model in de webshop vallen onder het verbod op commercieel contact zoals dat in het beding is vastgelegd. Door het verschijnen op foto’s en in filmpjes op de Facebookpagina van [naam zaak] en/of te fungeren als model in de webshop kan niet worden gesproken van het (gericht) zoeken van commercieel contact met klanten van [eiseres 1] door [gedaagde]. Daarbij komt dat het beding zeer ruim is geformuleerd als het gaat om de term ‘klanten’. Het komt de kantonrechter onwaarschijnlijk voor dat [gedaagde] op de hoogte kan zijn van wie allemaal (ooit) klant is (geweest) van [eiseres 1], te meer nu het vooral gaat om online aankopen en om online volgers op Facebook terwijl Facebook een landelijk bereik heeft. Dat het beding zoals opgenomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst niet geschreven is voor de onderhavige situatie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook uit de straal van 25 kilometer die daarin is opgenomen. Zou het werkelijk de bedoeling van [eiseres 1] zijn geweest om [gedaagde] te beletten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres 1] op social media te figureren ten behoeve van een andere damesmodezaak, zou het niet voor de hand hebben gelegen om in dat beding een straal op te nemen, omdat social media nu eenmaal een landelijk en zelfs wereldwijd bereik hebben.
5.5.8.Ook als moet worden aangenomen dat uitingen op social media zoals op de Facebookpagina van de kledingwinkel van de concurrent wél vallen onder het beding, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres 1] een wezenlijk belang heeft bij handhaving van het beding. Volgens [eiseres 1] is dat belang gelegen in het behouden van haar klantenbestand. Hoewel [eiseres 1] heeft gesteld dat [gedaagde] hét gezicht was van [eiseres 1] op social media en een grote rol speelde in klantenbinding, heeft [gedaagde] dat betwist en heeft zij onderbouwd dat niet alleen zij, maar ook vier andere (verkoop)medewerkers regelmatig op de social media van [eiseres 1] te zien waren en dat [gedaagde] thans bij [naam zaak] ook niet de enige medewerker is die op de social media en in de webshop van [naam zaak] wordt afgebeeld. De kantonrechter acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige klantenbinding door de verschijning van [gedaagde] op social media en dat daardoor een gegronde vrees bestaat voor afkalving van het klantenbestand van [eiseres 1] ten gunste van [naam zaak] door de uit- respectievelijk indiensttreding van [gedaagde]. De door beide partijen geproduceerde cijfermatige gegevens en de overgelegde stukken onderbouwen dat niet. Dat er een enkele klant is geweest die in verwarring was over de vraag bij welke van de twee webshops zij een kledingstuk had besteld (welk kledingstuk [gedaagde] online heeft laten zien), rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van het wegtrekken van klanten van [eiseres 1] naar [naam zaak] door toedoen van [gedaagde]. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat [gedaagde] na het einde van haar dienstverband, dat formeel is geëindigd op 30 juni 2021 en feitelijk op 31 mei 2021 in verband met het opnemen van het tegoed aan vakantiedagen, pas zo’n zes maanden later in dienst is getreden bij [naam zaak], zodat van een directe overstap naar een (mogelijke) concurrent geen sprake is.
5.5.9.[eiseres 1] heeft nog naar voren gebracht dat zij veel heeft geïnvesteerd in social media en in [gedaagde]. Zoals hiervoor ook al overwogen, is een concurrentiebeding niet bedoeld om werknemers te binden. Een concurrentiebeding is ook niet bedoeld om de investering van een werkgever in een werknemer ‘binnen boord’ te houden, in ieder geval totdat de investering is terugverdiend.
5.5.10.Tot slot wordt bij de belangenafweging in aanmerking genomen dat [gedaagde] door het beding voor de duur van twee jaar wordt beperkt in haar recht op vrije arbeidskeuze. Volgens vaste rechtspraak is een duur van meer dan één jaar niet redelijk, tenzij de werkgever gemotiveerd heeft onderbouwd welk belang zij heeft bij een dergelijk lange periode. [eiseres 1] heeft daarover in onderhavig geval onvoldoende gesteld.