ECLI:NL:RBROT:2022:9946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
10/332738-21/ TUL VV: 10/324974-20 en 10/043424-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, diefstal en vernieling met oplegging van ISD-maatregel

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, diefstal en vernieling. De verdachte, geboren in 1970 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I. Saey. De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, eiste een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en vroeg om de oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op verschillende momenten schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn (ex-)partner, diefstal van haar goederen en vernieling van haar eigendommen. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, omdat de verdachte een stelselmatige dader is met een zorgelijk sociaal-maatschappelijk verleden en eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 1.500,-- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen afgewezen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/332738-21
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/324974-20 en 10/043424-20
Datum uitspraak: 5 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1970,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/324974-20;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/043424-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdediging zich ten aanzien van de feiten heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zullen deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 december 2021 te Vlaardingen, zijn levensgezel, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door
- meerdere malen met kracht de arm(en) en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en vast te houden en
- meerdere malen aan de haren en aan de arm(en) van voornoemde [slachtoffer01] te trekken, waardoor voornoemde [slachtoffer01] op de grond is gevallen en een pluk haar uit het hoofd van voornoemde [slachtoffer01] is getrokken en
- voornoemde [slachtoffer01] aan haar haren over de grond/galerij te trekken;
2.
hij op 10 december 2021 te Vlaardingen, een mobiele telefoon en een identiteitskaart en een bankpas op naam van [slachtoffer01] , die geheel aan [slachtoffer01] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 26 juni 2022 te Vlaardingen, [slachtoffer01] heeft mishandeld door
- met beide handen de keel/hals van voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en met kracht op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer01] te drukken en vast te houden en
- meerdere malen in het gezicht van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen;
4.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 23 april 2022 tot en met 26 juni 2022 te Vlaardingen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een voordeur van de woning gelegen aan de [adres01] en
- meerdere mobiele telefoons en
- meerdere spiegels en
- een camera en
- een televisie en
- meerdere potten verf en
- een massageapparaat,
die geheel aan [slachtoffer01] , toebehoorden heeft vernield of onbruikbaar gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

2..diefstal;

3..mishandeling;

4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich op verschillende momenten in het afgelopen jaar schuldig gemaakt aan twee mishandelingen van zijn (ex-)partner, diefstal van onder meer haar telefoon en vernieling van goederen in haar woning.
Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn (ex-)partner. Door zijn intimiderende en bedreigende optreden heeft hij grote angst bij haar veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte hierbij extra aan dat de feiten hebben plaatsgevonden in de woning van zijn (ex-) partner, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Dat geldt te meer voor de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, waarbij de verdachte zich niet heeft laten weerhouden door het op dat moment voor hem geldende contact- en locatieverbod.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 september 2022.
De reclassering adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De verdachte heeft een rijk delictverleden, is een stelselmatige dader en zijn sociaal-maatschappelijke situatie is zorgelijk. De verdachte is niet ontvankelijk voor hulpverlening in een ambulant kader. Een intensief, klinisch en dwingender traject is daarom geïndiceerd. De ISD-maatregel is de meest aangewezen manier om het patroon van vastzitten, vrijkomen en terugvallen in delictgedrag te doorbreken. Het recidiverisico wordt hoog geschat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2022 in de vijf jaren voorafgaande aan de thans bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en/of taakstraffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Verder onderschrijft de rechtbank de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen en goederen vereist dat aan hem wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij is mede gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. De maatregel strekt er ook toe verdachtes recidiveren te beëindigen.
De rechtbank dient de vordering van de officier van justitie volgens geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BH9943 en ECLI:NL:HR:2011:BO9885) tevens ambtshalve te toetsen aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (de Richtlijn). De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de Richtlijn stelt. De verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie de afgelopen vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten.
Uit het voorgaande vloeit voort dat aan alle vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan.
De verdediging heeft betoogd dat oplegging van de ISD-maatregel een ultimum remedium betreft en daarom bepleit aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank ziet echter gelet op het voorgaande en de ernst van de feiten daartoe geen mogelijkheden meer. Nog in mei 2022 is geprobeerd ambulante behandeling bij de FPA Poortugaal op te starten, maar dat is mislukt omdat de verdachte op de eerste dag al wegliep. De verdachte heeft de rechtbank niet overtuigd dat hij daarvoor een goede reden had.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op de duur van de op te leggen maatregel de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht daarop in mindering te brengen.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.207,68 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te schatten op een bedrag van € 1.500,--, bestaande uit € 1.000,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is slechts gedeeltelijk onderbouwd met stukken. De verdachte heeft de vordering echter niet weersproken, in die zin dat wordt verzocht aan te sluiten bij het voorstel van de officier van justitie. De rechtbank zal overeenkomstig dat voorstel gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de materieel gevorderde schade toewijzen tot een bedrag van € 1.000,--. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer: 10/324974-20
Bij vonnis van 16 februari 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging, diefstal en schuldheling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een gedeelte groot 17 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 maart 2021.
Parketnummer: 10/043424-20
Bij vonnis van 10 juni 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging en brandstichting veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 dagen, waarvan een gedeelte groot 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 25 juni 2020.
Bij beslissing van 16 februari 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de proeftijd verlengd met 1 jaar.
9.2.
Standpunt officier van justitie / Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft in verband met de door hem gevorderde maatregel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging.
De verdediging heeft in verband met de bepleite oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van de vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd en voor het einde van de beide proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijden geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Echter, omdat de rechtbank de ISD-maatregel aan de verdachte zal opleggen, zullen de vorderingen worden afgewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 300, 304, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,-- (zegge: vijftienhonderd euro),bestaande uit € 1.000,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer01] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500,-- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,-- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 februari 2021 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 10 juni 2020 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Vlaardingen,
zijn levensgezel, althans een persoon, [slachtoffer01] , heeft mishandeld door
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) de arm(en) en/of het lichaam van
voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken en/of vast te houden en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, aan de haren en/of aan de arm(en) en/of het
lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te trekken en/of te rukken, waardoor
voornoemde [slachtoffer01] op de grond is gevallen en/of een pluk haar uit het hoofd van
voornoemde [slachtoffer01] is getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer01] aan haar haren over de grond/galerij te sleuren en/of te
trekken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Vlaardingen,
een mobiele telefoon en/of een identiteitskaart en/of een bankpas op naam van [slachtoffer01]
, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2022 te Vlaardingen,
[slachtoffer01] heeft mishandeld door
- ( met beide handen) de keel/hals/nek van voornoemde [slachtoffer01] beet te pakken
en/of (met kracht) op de keel/hals/nek van voornoemde [slachtoffer01] te drukken en/of
vast te houden en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het
hoofd van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 april 2022 tot en
met 26 juni 2022 te Vlaardingen,
opzettelijk en wederrechtelijk
- een (voor)deur van de woning gelegen aan de [adres01] en/of
- meerdere, althans een, mobiele telefoon(s) en/of
- meerdere, althans een, spiegel(s) en/of
- een camera en/of
- een televisie en/of
- meerdere, althans een, pot(ten) verf en/of
- een massageapparaat,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)