ECLI:NL:RBROT:2022:9986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
10/185669-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstallen door middel van babbeltruc gericht op kwetsbare ouderen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij een reeks van negen diefstallen en een poging daartoe. De diefstallen werden gepleegd door middel van een babbeltruc, waarbij de medeverdachte zich voordeed als medewerkster van de thuiszorg om de bejaarde slachtoffers aan de praat te houden, terwijl de verdachte de woningen binnensloop om waardevolle spullen te stelen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte, ondanks dat zij zich op haar verschoningsrecht beriep tijdens het verhoor, bruikbaar waren voor het bewijs, omdat deze werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals chatgesprekken en camerabeelden. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden en de vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en de impact die de diefstallen op hen hadden gehad. De verdachte had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en toonde geen inzicht in de gevolgen van zijn handelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/185669-22
Datum uitspraak: 16 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum verdachte01] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
P.I. Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort weergegeven wordt de verdachte verweten dat hij met een medeverdachte negen diefstallen uit een woning heeft gepleegd en eenmaal een poging daartoe heeft gedaan, steeds door middel van een babbeltruc.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.W.J. Kerckhoffs heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 (diefstal uit een woning in vereniging) en 10 (poging tot diefstal uit een woning in vereniging) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Het bewijs van het ten laste gelegde berust enkel op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] . Deze verklaring mag echter niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verdediging haar ondervragingsrecht bij het verhoor van de medeverdachte als getuige niet afdoende heeft kunnen uitoefenen. Zij heeft zich als getuige namelijk steeds op haar verschoningsrecht beroepen en heeft zo geen vragen van de verdediging beantwoord. Het gebruik van de verklaring van de medeverdachte is onder die omstandigheden in strijd met het beginsel equality of arms als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verklaring van de medeverdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs, dan wel als onbetrouwbaar te worden aangemerkt.
De verdediging heeft verder betoogd dat de herkenningen van de verdachte aan de hand van de stills van de camerabeelden niet bruikbaar zijn vanwege de slechte kwaliteit van die beelden. Ten aanzien van feit 3 is bovendien vrijspraak bepleit, omdat het ten laste gelegde blijkens het dossier niet in Rotterdam, maar in Vlaardingen heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft subsidiair ten aanzien van feit 10 bepleit dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Uit de aangifte blijkt immers dat de plegers van dit feit zelf zijn gestopt zonder dat sprake is geweest van een aanwijsbare externe factor die daartoe aanleiding gaf. Verdachte dient voor dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.1.2.
Beoordeling
Mag de verklaring van de medeverdachte worden gebruikt voor het bewijs?
Ter zitting is de medeverdachte als getuige gehoord, waarbij zij zich op haar verschoningsrecht heeft beroepen en inhoudelijk geen antwoord heeft gegeven op vragen van de verdediging. Hoewel de verdediging daarmee in de gelegenheid is gesteld haar ondervragingsrecht uit te oefenen, heeft zij de eerdere verklaringen van de medeverdachte daarmee niet op betrouwbaarheid kunnen toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat de bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de medeverdachte toch bruikbaar zijn voor het bewijs van het ten laste gelegde, omdat de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
In de telefoon van de medeverdachte zijn chatgesprekken aangetroffen met het contact [naam contact01] . Van dit contact is vastgesteld dat het bijbehorende telefoonnummer kan worden gekoppeld aan de verdachte. Bij het contact [naam contact01] is op de telefoon van de medeverdachte een foto te zien, waarop zij samen met de verdachte staat afgebeeld. In de chats worden specifieke details besproken die niet alleen de innige relatie tussen de verdachte en zijn medeverdachte illustreren, maar ook een aantal details die zowel voor wat betreft de toedracht van de diefstallen, als qua data en tijdstip corresponderen met de ten laste gelegde feiten zoals omschreven in de aangiften. Zo wordt op 31 maart 2022 (pleegdatum feit 4) onder meer gesproken over het openlaten van de deur en wordt een geldbedrag van 50 euro genoemd. Deze gegevens sluiten aan op de aangifte bij dit feit. De telefoon van de verdachte straalt op de data en tijdstippen van de ten laste gelegde feiten aan op zendmasten gelegen nabij de plaatsen delict.
Daarnaast zijn er camerabeelden beschikbaar, afkomstig van de flats waar de diefstallen zijn gepleegd en gemaakt op de verschillende data en tijdstippen van de ten laste gelegde feiten. Daarop is steeds hetzelfde man-vrouw duo te zien dat in elkaars nabijheid verkeert. Meerdere aangeefsters verklaren ook over de aanwezigheid van een tweede (mannelijk) persoon. Bij feit 1 is een man op heterdaad overlopen door de kleindochter van het slachtoffer.
De verdachte is door diverse verbalisanten op de beelden herkend (feiten 1, 4, 5, 7, 9 en 10). Deze herkenningen hebben plaatsgevonden op basis van de bewegende beelden. De rechtbank heeft geen reden om aan die herkenningen te twijfelen.
Het bewijs steunt daarmee niet uitsluitend of in beslissende mate (‘sole and decisive’) op de verklaringen van de medeverdachte. Artikel 6 EVRM staat in dat geval niet in de weg aan het gebruik tot het bewijs van een dergelijke – voor de verdachte belastende – verklaring.
Is de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar?
Uit de verklaring van de medeverdachte volgt dat zij in de periode van de ten laste gelegde feiten met de verdachte een relatie had, hetgeen ook in de genoemde chatgesprekken met de verdachte wordt weerspiegeld. De medeverdachte heeft zichzelf bovendien herkend op de aan haar getoonde beelden en bevestigt hiermee ook de waarnemingen van de verbalisanten.
In de aangiften wordt door de slachtoffers steeds een gelijkluidende werkwijze van de beide daders beschreven, die naadloos aansluit bij hetgeen de medeverdachte daarover heeft verklaard. In die verklaringen belast zij ook zichzelf. In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen te twijfelen. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van de medeverdachte als betrouwbaar aanmerkt en bruikbaar acht voor het bewijs.
Is de verdachte de persoon over wie de medeverdachte heeft verklaard?
De medeverdachte heeft verklaard dat zij de ten laste gelegde feiten telkens heeft gepleegd met een mededader, terwijl zij bij de rechter-commissaris ten aanzien van feit 1 de verdachte in dat kader ook bij naam heeft genoemd.
De aanwezigheid van de telefoon van de verdachte in de nabijheid van de plaatsen delict rond de tijdstippen waarop die delicten plaatsvonden, in combinatie met de inhoud van de tussen beiden verzonden chats en de gelijkluidende modus operandi, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet alleen als mededader bij feit 1 betrokken is geweest, maar dat hij ook bij de overige ten laste gelegde feiten de andere dader is geweest waarover de medeverdachte heeft gesproken.
Hoewel de verdachte ter zitting uitdrukkelijk is gevraagd een verklaring te geven voor de voor hem belastende onderzoeksbevindingen of daarop een toelichting te geven, die mogelijk een ander licht op deze bevindingen zou kunnen werpen, heeft hij dit niet gedaan en zich consequent beroepen op zijn zwijgrecht.
Conclusie
Gelet op al deze omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte als medepleger van de ten laste gelegde delicten moet worden aangemerkt.
Feit 3 - pleegplaats
De rechtbank oordeelt dat in de gegeven omstandigheden met het opnemen van de straatnaam en het huisnummer het onder 3 tenlastegelegde feit voldoende specifiek is omschreven. Het in de tenlastelegging genoemde adres komt in de wijde omgeving namelijk niet anders voor dan als adres in de gemeente Vlaardingen. In Rotterdam bestaat dit adres niet. Van enige onduidelijkheid bij de verdachte ter zake is ter zitting evenmin gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht ook het ten laste gelegde feit onder 3 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10 – vrijwillige terugtred?
Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte en de medeverdachte stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van de ten laste gelegde poging tot diefstal. Dat sprake zou zijn van vrijwillige terugtred heeft de verdachte niet verklaard en blijkt ook verder niet uit het dossier.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 6 juni 2022 te Maassluis,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres01] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- sieraden, die aan [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum01] 1930), toebehoorden terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid,
door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”;
2
hij op 21 maart 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres02] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag,
dat aan [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum02] 1941), toebehoorde terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”;
3
hij op of omstreeks 23 maart 2022 ,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres03] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag,
dat aan [slachtoffer03] (geboren op [geboortedatum03] 1942), toebehoorde
terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling T-Zorg”;
4
hij op 31 maart 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres04] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag,
dat aan [slachtoffer04] (geboren op [geboortedatum04] 1933), toebehoorde terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van de gemeente;
5
hij op 2 april 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres05] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
besteksets (van het merk Keltum Pleet of Christofle), die aan [slachtoffer05] (geboren op [geboortedatum05]
1935), toebehoorden,
terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van
Zorginstelling “Aafje”;
6
hij op 2 april 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres06] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag van (ongeveer) 50 euro, en
meerdere bankpassen en meerdere klantenkaarten,
die aan [slachtoffer06]
(geboren op [geboortedatum06] 1941), toebehoorden,
terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”;
7
hij op 5 april 2022 te Spijkenisse,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres07] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
sieraden, die
aan [slachtoffer07] (geboren op [geboortedatum07] 1942), toebehoorden,
terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”;
8
hij op 12 april 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan het [adres08]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
sieraden, die
aan [slachtoffer08] (geboren op [geboortedatum08] 1928) toebehoorden,
terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”;
9
hij op 22 april 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres09] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag en sieraden, dat/die aan [slachtoffer09] , geboren op [geboortedatum09]
1936), toebehoorde(n) terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, door zich voor te doen als een medewerker van een instelling die zich inzet voor
(hulpbehoevende) ouderen;
10
hij op 23 mei 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf
om goederen van hun gading, die aan een ander toebehoorden, te weten aan
[slachtoffer10] (geboren op [geboortedatum010] 1930), weg te nemen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich heeft voorgedaan als medewerker van Zorginstelling “Aafje” en
- vervolgens de kamer/woonruimte van die [slachtoffer10] is binnen gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 9
Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 10
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van drie maanden samen met een ander schuldig gemaakt aan een reeks van ten minste negen diefstallen uit woningen door middel van een babbeltruc en één poging daartoe. Zij hebben hiervoor steeds alleenstaande vrouwelijke slachtoffers op (ver gevorderde) leeftijd uitgekozen. Door aan te bellen en zich vervolgens voor te doen als een medewerkster van de thuiszorg heeft de mededader zich de toegang tot de woningen verschaft, waarna zij de slachtoffers aan de praat hield en er voor heeft gezorgd dat de verdachte de woningen kon insluipen om daar ongemerkt geld, sieraden of andere goederen van hun gading te kunnen meenemen.
De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat de verdachte en zijn mededader bij het plegen van deze feiten doelbewust kwetsbare slachtoffers hebben uitgekozen, die vanwege hun leeftijd vaak in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk zijn. Van deze afhankelijkheidspositie hebben de verdachte en zijn mededader op een laffe manier misbruik gemaakt. Dat de gevolgen voor de slachtoffers zeer ingrijpend zijn, blijkt uit de aangiften en de verklaringen die door of namens hen ter zitting zijn afgelegd. De slachtoffers voelen zich zonder uitzondering angstig, aangetast in hun veiligheidsgevoel en hebben mede door toedoen van de verdachte voor hen dierbare, onvervangbare voorwerpen met vaak grote emotionele waarde verloren. Ook is hun vertrouwen in de medemens aangetast en hebben zij nog dagelijks te kampen met de nadelige en ingrijpende gevolgen van de bewezen delicten.
Dit zijn ernstige feiten, waarbij de verdachte kennelijk slechts oog had voor eigen financieel gewin. Door zijn handelen heeft hij geen enkel respect getoond voor de privacy van de slachtoffers en heeft hij veel financiële schade en overlast veroorzaakt. Aan het laakbare handelen van de verdachte is pas door het ingrijpen van de politie een einde gekomen.
De verdachte heeft op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, noch heeft hij er blijk van gegeven zich de ernstige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers te realiseren. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland, afdeling Leger des Heils heeft een sneladvies over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juli 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering heeft geen zicht gekregen op de leefsituatie van de verdachte en ziet geen mogelijkheden om met een toezicht en bijzondere voorwaarden het recidiverisico te verlagen. Een eerder opgelegd reclasseringstoezicht is met een advies tot beëindiging teruggemeld aan het openbaar ministerie, omdat de verdachte zich niet hield aan de gestelde voorwaarden en uit beeld raakte bij de reclassering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Naar het oordeel van de rechtbank, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voor insluiping wordt bij recidive een gevangenisstraf van drie maanden als oriëntatiepunt gegeven en bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van zes maanden. In deze zaak gaat het om negen gekwalificeerde diefstallen en een poging daartoe, waarbij de verdachte met zijn mededader de huizen van de slachtoffers is binnengedrongen door middel van een babbeltruc.
Als strafverzwarend heeft de rechtbank meegewogen dat het in alle gevallen gaat om oudere slachtoffers in kwetsbare situaties. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een hogere gevangenisstraf passend is, dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft naast de ernst van de feiten ook de proceshouding van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Dat is zijn goed recht, maar brengt ook mee dat de rechtbank verder niets heeft gehoord over zijn motieven en eventuele omstandigheden die strafverlagend zouden kunnen werken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel geen aanleiding bestaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan materiële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer07] ter zake van het onder 7 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 950,- aan materiële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer08] ter zake van het onder 8 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.731,- aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer09] ter zake van het onder 9 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.060,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van benadeelde [slachtoffer01] voor wat betreft de materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.200,-. De gevorderde immateriële schade acht hij geheel toewijsbaar. Ook de vorderingen van de benadeelden [slachtoffer02] , [slachtoffer07] en [slachtoffer09] zijn naar het oordeel van de officier van justitie geheel voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer08] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het materiële deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat het immateriële deel geheel kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen primair dienen te worden afgewezen, gelet op het pleidooi tot vrijspraak voor alle ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw afwijzing van het materiële deel van de vorderingen, wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing van de verzochte bedragen (bijvoorbeeld in de vorm van facturen). Ten aanzien van de verzochte immateriële schadevergoedingen heeft de raadsvrouw aanzienlijke matiging bepleit.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank overweegt dat ruimte bestaat voor toewijzing van de gevorderde vergoeding van sieraden en contant geld, ook als daarvan geen aankoopbonnen of opnamebewijzen kunnen worden overgelegd - bijvoorbeeld omdat het gaat om een erfstuk of een schenking. De rechtbank heeft de bevoegdheid om schade te schatten en heeft daarvan gebruik gemaakt bij het bepalen van de gevraagde vergoedingen voor de sieraden. Vergoeding zal alleen worden toegekend voor geldbedragen en sieraden die in de aangiftes zijn genoemd. Het deel van de schade dat in enkele gevallen door de verzekering is vergoed, zal op de vorderingen in mindering worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelden gevorderde materiële schadebedragen als redelijk en niet buitensporig moeten worden aangemerkt.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder 1, 2, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, deze vorderingen door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) zijn weersproken en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zullen vorderingen voor wat betreft het materiële deel volledig worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de grondslag daarvoor is artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek: aantasting van de persoon op andere wijze. Van de in dat artikel bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank wijst er daarbij op dat het gaat om kwetsbare ouderen die in hun eigen huis en in hun aanwezigheid zijn bestolen, waarbij zij er veelal later pas achter kwamen dat er ook nog een tweede persoon in de woning aanwezig was. De ingrijpende gevolgen van de inbreuk op hun privésfeer blijken verder afdoende uit de aangiften en de mondelinge toelichtingen door de benadeelde partijen ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen daarmee voldoende feiten en omstandigheden gesteld.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder 1, 8 en 9 bewezenverklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op de hierna te vermelden bedragen, zodat de vorderingen tot deze gevorderde bedragen zullen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf de per feit bewezenverklaarde pleegdatum.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer01]een schadevergoeding betalen van € 6.000,- (bestaande uit € 5.000,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer02]een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,- (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer07]een schadevergoeding betalen van
€ 950,- (bestaande uit materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer08]een schadevergoeding betalen van
€ 3.231,- (bestaande uit € 2.731,- materiële schade en € 500,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
[slachtoffer09]een schadevergoeding betalen van
€ 2.060,- (bestaande uit € 1.060,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 6.000,- (zegge: zesduizend euro),bestaande uit € 5.000,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 6.000,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
65 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer02], te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer07], te betalen een bedrag van
€ 950,- (zegge: negenhonderd en vijftig euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer07] te betalen
€ 950,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 950,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
19 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer08], te betalen een bedrag van
€ 3.231,- (zegge: drieduizend tweehonderdeenendertig euro), bestaande uit € 2.731,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer08] te betalen
€ 3.231,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.231,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
42 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer09], te betalen een bedrag van
€ 2.060,- (zegge: tweeduizend zestig euro),bestaande uit € 1.060,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer09] te betalen
€ 2.060,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.060,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.J. de Kraker, voorzitter,
mrs. J.M.L. van Mulbregt en C.G. van de Grampel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 juni 2022 te Maassluis,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres01] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum01] 1930), in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n) en/of
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels,
door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”, althans een
medewerker van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 21 maart 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres02] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer02] (geboren op [geboortedatum02] 1941), in elk geval
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n), terwijl
verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn /hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of van
een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van
verdichtsels, door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”,
althans een medewerker van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende)
ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 23 maart 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres03] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer03] (geboren op [geboortedatum03] 1942), in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n)
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels,
door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling T-Zorg”, althans een
medewerker van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 31 maart 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres04] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer04] (geboren op [geboortedatum04] 1933), in elk geval
aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n)
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels,
door zich voor te doen als een medewerker van de gemeente en/of een medewerker
van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres05] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een of meerdere besteksets (van het merk Keltum Pleet en/of Christofle), in elk
geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer05] (geboren op [geboortedatum05]
1935), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader,
toebehoorde(n),
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels,
door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”, althans een
medewerker van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres06] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een geldbedrag van (ongeveer) 50 euro, althans enig geldbedrag en/of een of
meerdere bankpassen en/of een of meerdere klantenkaarten,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer06]
(geboren op [geboortedatum06] 1941), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader, toebehoorde(n),
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels,
door zich voor te doen als een medewerker van Zorginstelling “Aafje”, althans een
medewerker van een instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
7
hij op of omstreeks 5 april 2022 te Spijkenisse,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres07] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer07] (geboren op [geboortedatum07] 1942), in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n),
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels, door zich voor te doen als een medewerker van
Zorginstelling “Aafje”, althans een medewerker van een instelling die zich inzet voor
(hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
8
hij op of omstreeks 12 april 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan het [adres08]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer08] (geboren op [geboortedatum08] 1928), in elk geval aan een ander dan
aan verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n),
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels, door zich voor te doen als een medewerker van
Zorginstelling “Aafje”, althans een medewerker van een instelling die zich inzet voor
(hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
9
hij op of omstreeks 22 april 2022 te Krimpen aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander
in/uit een woning gelegen aan de [adres09] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een hoeveelheid geld, althans enig geldbedrag en/of een of meerdere sieraden, in
elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer09] , geboren op [geboortedatum09]
1936), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader,
toebehoorde(n),
terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse naam
of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een
samenweefsel van verdichtsels, door zich voor te doen als een medewerker van een
instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
10
hij op of omstreeks 23 mei 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf
om geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren),
dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer10]
(geboren op [geboortedatum010] 1930), weg te nemen,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich heeft voorgedaan als medewerker van Zorginstelling “Aafje”, althans een
instelling die zich inzet voor (hulpbehoevende) ouderen en/of
- ( vervolgens) de kamer/woonruimte van die [slachtoffer10] is binnen gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art
45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)