ECLI:NL:RBROT:2023:1

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/10/646413 / HA ZA 22-840
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een provisionele vordering in een geschil over het recht van overpad

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 4 januari 2023 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een civiele procedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.R. van Manen, heeft een provisionele vordering ingesteld op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser vordert dat de gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02], worden verboden om het bestaande recht van overpad van de eiser te beletten. Dit recht van overpad is in 1992 aan de eiser verleend door de Hervormde Gemeente Dalem. De eiser stelt dat de gedaagden misbruik maken van hun eigenaarsbevoegdheid door het recht van overpad op te zeggen en dat er sprake is van een noodweg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de provisionele vordering samenhangt met de hoofdvordering en dat de eiser belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelt dat de materiële belangen van partijen het treffen van de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigen. De vordering van de eiser wordt toegewezen, en de gedaagden worden verboden om het recht van overpad van de eiser te beletten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 15 februari 2023 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van het civiele recht, specifiek met betrekking tot het recht van overpad en de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te vragen in aanhangige procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646413 / HA ZA 22-840
Vonnis in incident van 4 januari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.R. van Manen te Gorinchem,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
beiden wonende in [woonplaats02] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.B.J. Thijssen te Nijmegen.
Eiser in de hoofdzaak wordt hierna ‘ [eiser01] ’ genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud ‘ [gedaagde01] c.s. genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2022, ook inhoudende een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 22;
  • de akte vermindering van eis in incident;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser01] om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de opzegging per 1 januari 2023, althans per 7 januari
2023, door [gedaagde01] c.s. van het in 1992 aan [eiser01] verleende recht van overpad nietig is, althans wordt vernietigd wegens misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 B.W.;
2. te bepalen dat [gedaagde01] c.s. het recht van overpad van [eiser01] ter plaatse van het perceel [adres01] in [plaats01] moeten gehengen en gedogen, zolang [eiser01] zich houdt aan de voorwaarden als in 1992 door de Hervormde Gemeente Dalem aan het recht van overpad van [eiser01] gesteld, alles op straffe van verbeurte van een door [gedaagde01] c.s. te betalen dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, indien en voor zover [gedaagde01] c.s. het ongestoord overpad van [eiser01] belemmeren op welke wijze ook;
3.
subsidiairte bepalen dat de uitweg als in eigendom van [gedaagde01] c.s. en bij [eiser01] in gebruik, op de voet van het op 7 februari 1992 van de Hervormde Gemeente Dalem verkregen recht van overpad, begrensd en nader aangeduid op de overzichtstekening van 19 mei 2022 van Broekbakema bij scenario 0 (bestaande situatie), wordt aangewezen als noodweg, onder bepaling dat [gedaagde01] c.s. dan het gebruik van de noodweg moeten gehengen en gedogen, alles op straffe van verbeurte van een door [gedaagde01] c.s. te betalen dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, indien en voor zover [gedaagde01] c.s. de ongestoorde noodweg van [eiser01] belemmeren op welke wijze ook;
met veroordeling van [gedaagde01] c.s. in de kosten en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijk rente.
2.2.
[eiser01] legt aan zijn vorderingen - kort gezegd - ten grondslag dat [gedaagde01] c.s. misbruik maakt van zijn eigenaarsbevoegdheid door het aan [eiser01] toekomende recht van overpad bij brief van 7 januari 2022 op te zeggen en dat sprake is van een noodweg.

3..Het geschil in het incident

3.1.
In het incident vordert [eiser01] na vermindering van eis om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het [verweerder01] c.s. totdat onderhavige procedure kracht van gewijsde heeft verkregen, althans eindvonnis is gewezen, wordt verboden al datgene te doen dat het op dit moment bestaande recht van overpad van [eiser01] in de meest brede zin van het woord belemmert c.q. zal belemmeren, met veroordeling van [verweerder01] c.s. in de kosten en de nakosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser01] stelt daartoe - samengevat weergegeven - het volgende.
3.2.1.
[eiser01] heeft er belang bij om toegang te houden tot zijn perceel aan het adres [adres01] in [plaats01] . [eiser01] heeft er ook mee te rekenen dat [verweerder01] c.s. in ieder geval vanaf 7 januari 2023 (een jaar na de datum van opzegging) de toegang voor [eiser01] tot zijn erf zal belemmeren, daaronder gerekend het gebruik van de garage aan de voet van het dijklichaam aan het adres [adres01] in [plaats01] . Omdat [eiser01] moet aannemen dat een vonnis in de hoofdzaak niet voor 7 januari 2023 wordt gewezen en de dreiging van het handelen van [verweerder01] c.s. voortduurt, heeft [eiser01] belang bij het instellen van de incidentele vordering.
3.3.
[verweerder01] c.s. refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
[eiser01] heeft een provisionele vordering ingesteld op grond van artikel 223 Rv. Op grond van dit artikel kan iedere partij tijdens een aanhangige procedure vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure, als de vordering samenhangt met de hoofdvordering.
4.2.
De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Aangezien [eiser01] heeft gemotiveerd op grond waarvan hij er belang bij heeft dat de provisionele vordering wordt toegewezen en [verweerder01] c.s. zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, is de rechtbank van oordeel dat de materiële belangen van partijen het treffen van de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigen. De provisionele vordering wordt daarom toegewezen op de wijze als hierna onder de beslissing staat vermeld.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
bepaalt dat het [verweerder01] c.s. voor de duur van het geding verboden is al datgene te doen dat het op dit moment bestaande recht van overpad van [eiser01] in de meest brede zin van het woord belemmert c.q. zal belemmeren;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol komt van
15 februari 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.
3349 / 3195