ECLI:NL:RBROT:2023:10016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/639 en FT EA 23/640
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door verzoeker, die in financiële problemen verkeert. Verzoeker heeft op 3 juli 2023 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, met als doel een schuldeiser, [naam01], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker een betaling van 2,89% van zijn totale schuld van € 62.366,78 aanbiedt, wat 100% van zijn totale schuldenlast vertegenwoordigt. De schuldeiser heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat hij het aangeboden bedrag te laag vindt in verhouding tot de totale schuld.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2023 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de aangeboden regeling, hoewel lager dan de volledige vordering, het uiterste is wat verzoeker kan bieden gezien zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen betaald werk heeft en afhankelijk is van zijn AOW-uitkering. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van een wettelijke schuldsaneringsregeling hoger zouden zijn dan de voordelen die de schuldeisers zouden ontvangen, waardoor de aangeboden regeling gunstiger is.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan die van de schuldeiser. Daarom is het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de datum van de eerste aflossing samenvalt met de datum van de uitspraak en dat de schuldeiser de kosten van de procedure moet dragen, welke zijn begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 12 oktober 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 juli 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de heer [naam01] , in behandeling bij Schouten Gerechtsdeurwaarders B.V. (hierna: [naam01] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 5 oktober 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • de heer [naam02] , werkzaam bij ACE beheer, namens verzoeker in zijn hoedanigheid als curator (hierna: curator);
  • de heer [naam01] , als schuldeiser.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Volgens het ingediende verzoekschrift is [naam01] de enige schuldeiser van verzoeker. [naam01] heeft een concurrente vordering op verzoeker van in totaal € 62.366,78. Verzoeker heeft bij brief van 29 april 2022 een schuldregeling aangeboden aan [naam01] , inhoudende een betaling van 2,89% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn AOW-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn curator voldaan.
[naam01] stemt niet met de schuldregeling in. Hij heeft een vordering van € 62.366,78 op verzoeker, welke 100% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [naam01] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam01] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam01] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 100%.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de gemeente Delft. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een AOW-uitkering. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Ook levert het voorstel voor de schuldeiser een gunstiger resultaat op doordat het is gebaseerd op een looptijd van zesendertig maanden, waar de looptijd in de wettelijke schuldsaneringsregeling achttien maanden is. Het voorgaande betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeiser minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen, zwaarder wegen dan die van [naam01] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Voorts bepaalt de rechtbank dat de datum van eerste aflossing is gelegen op de datum uitspraak.
[naam01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam01] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- bepaalt dat de datum van eerste aflossing is gelegen op de datum uitspraak;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.