ECLI:NL:RBROT:2023:10030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/2532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwijtschelding van schulden in het kader van de TOZO-regeling en de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2023, in de zaak tussen [naam eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, werd de vraag behandeld of de schuld van eiser voor bedrijfskapitaal op grond van de TOZO-regeling in aanmerking kwam voor kwijtschelding. Eiser, die gedupeerd is door de Toeslagenaffaire, had een beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder dat de schuld van € 10.207,79 niet voor kwijtschelding in aanmerking kwam. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onbillijkheid van overwegende aard en dat de schuld niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat verweerder de schuld niet hoefde kwijt te schelden. Eiser had eerder al een deel van zijn schulden kwijtgescholden gekregen, maar de rechtbank vond dat de schuld voor bedrijfskapitaal een zakelijk karakter had en niet rechtstreeks verband hield met de Toeslagenaffaire. De rechtbank bepaalde ook dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. A.L. Kuit),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder schulden van eiser had moeten kwijtschelden.
1.1.
Eiser is gedupeerde van de Toeslagenaffaire. Dit is aan verweerder gerapporteerd en verweerder heeft daarom gekeken welke schulden eiser had en of deze voor kwijtschelding in aanmerking kwamen. Bij primair besluit van 6 oktober 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser de schulden ‘Algemeen noodzakelijke kosten Bbz’ van € 950,75 en ‘Levensonderhoud’ van € 1.058,87 niet hoeft terug te betalen. Eiser moet wel de schulden ‘Bedrijfsdoeleinden rentedragend’ van € 37.197,98 en ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ van € 10.207,79 terugbetalen. Bij besluit van 19 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen het besluit van 19 april 2022 beroep ingesteld. Vervolgens heeft verweerder eiser, met zijn instemming, aangemeld bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder bij besluit van 20 juni 2023 het besluit van 19 april 2022 ingetrokken, het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de schuld ‘Bedrijfsdoeleinden rentedragend’ van € 37.197,98 ook kwijtgescholden. Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ van € 10.207,79 moet terugbetalen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser van rechtswege mede betrekking op het besluit van 20 juni 2023 (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wet- en regelgeving
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ van € 10.207,79 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) niet voor kwijtschelding in aanmerking komt, omdat op 31 december 2020 geen sprake was van achterstallige betalingen (artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wht) en geen sprake is van een terugvordering van het verstrekte krediet op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Participatiewet (artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van de Wht). Volgens verweerder is verder geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard, zodat eisers beroep op de hardheidsclausule niet slaagt (artikel 9.1, tweede lid, onder d, van de Wht).
Had verweerder de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ moeten kwijtschelden?
4. Eiser voert aan dat verweerder de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ had moeten kwijtschelden, omdat deze schuld rechtstreeks verband houdt met de Toeslagenaffaire.
4.1.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 22 september 2020 bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (de Tozo-regeling) verstrekt ter hoogte van € 10.157,-. Deze schuld is dan ook ontstaan op 22 september 2020. Op grond van artikel 4b, tweede lid, van de Tozo-regeling vangt de verplichting tot terugbetaling niet eerder aan dan op 1 juli 2022. Verweerder heeft eiser bij de toekenning van de Tozo ook al uitstel van betaling verleend tot 1 januari 2021 en vervolgens tot 1 januari 2022. Op 31 december 2020 was dus geen sprake van achterstallige betalingen zoals bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wht. Daarnaast is geen sprake van een terugvordering van het verstrekte krediet op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Participatiewet (artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van de Wht). Dit betekent dat de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ op grond van de Wht niet in aanmerking komt voor kwijtschelding.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een onbillijkheid van overwegende aard?
5. Het beroep van eiser op de hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, onder d, van de Wht, slaagt niet. Verweerder stelt terecht dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ het gevolg is van een lening die is verstrekt als bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Een dergelijke lening heeft een zakelijk karakter. De rechtbank ziet in dit specifieke geval ook geen rechtstreeks verband tussen de schuld voor het bedrijfskapitaal en het feit dat eiser slachtoffer is van de Toeslagenaffaire. Eiser had hierdoor weliswaar schulden, in 2018 was hij na een schuldsaneringstraject schuldenvrij. Verweerder heeft eiser bij besluit van 22 september 2020 bedrijfskapitaal op grond van de TOZO-regeling verstrekt. De omstandigheid dat eiser in 2019 geen bron van inkomsten had en het vanwege zijn werkervaring voor de hand lag om opnieuw een eigen bedrijf te starten, en nu noodzakelijkerwijs met Tozo-steun, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank begrijpt en betreurt het ook dat de situatie van eiser er totaal anders had uitgezien als hij geen slachtoffer was geweest van de Toeslagenaffaire. Tegelijkertijd betekent dit niet dat de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ rechtstreeks verband houdt met de Toeslagenaffaire.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dit betekent dat verweerder de schuld ‘Tozo 2 Bedrijfskapitaal’ niet hoeft kwijt te schelden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat geen sprake is van verwijtbaar handelen door verweerder, nu verweerder het besluit op het bezwaar van eiser van 19 april 2022 heeft ingetrokken en het bestreden besluit heeft genomen als gevolg van gewijzigde regelgeving. De rechtbank bepaalt wel dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen (Wht)
Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wht, voor zover van belang, scheldt het college van burgemeester en wethouders ambtshalve schulden kwijt die verband houden met de uitvoering van de Participatiewet, voor zover die op 31 december 2020 niet voldaan waren of voor zover die betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2020 en de schuld na die datum is vastgesteld, van een persoon als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid.
Op grond van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wht scheldt het college van burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste en derde lid een lening verstrekt als bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal als bedoeld in artikel 78f van de Participatiewet slechts kwijt of restitueert deze slechts voor zover het betreft:
a. achterstallige betalingen; of
b. de hoofdsom, welke op grond van artikel 58, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet voor 1 januari 2021 is teruggevorderd.
Op grond van artikel 9.1, tweede lid, onder d, van de Wht kan, voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden, het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21.
Participatiewet (Pw)
Op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.
Op grond van artikel 78f van de Pw worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (het Tozo-besluit)
Op grond van artikel 16, tweede lid, van het Tozo-besluit vangt de verplichting tot betaling van rente en aflossing aan op 1 januari 2022. In het tijdvak van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 wordt geen rente opgebouwd.
Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (de Tozo-regeling)
Op grond van artikel 4b, tweede lid, van de Tozo-regeling vangt in afwijking van artikel 16, tweede lid, van het Tozo-besluit de verplichting tot betaling van rente en aflossing van de lening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan op 1 juli 2022 en wordt in het tijdvak van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2022 geen rente opgebouwd.