ECLI:NL:RBROT:2023:1012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/10/652511 / KG ZA 23-108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van scheepsbeslag en medewerking aan overdracht scheepsagentuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar vreemd recht Nave Maris D.O.O., gevestigd in Kroatië, en de besloten vennootschap DYNAMIC PORT AGENCIES B.V., gevestigd in Nederland. Nave Maris vorderde de opheffing van een door Justkar gelegd conservatoir beslag op haar schip, dat in Rotterdam was aangekomen voor reparaties. DPA, als scheepsagent, had het beslag gelegd in verband met openstaande vorderingen. De rechtbank oordeelde dat het beslag alleen opgeheven kon worden als Nave Maris DPA ofwel het bedrag van € 60.606,89 betaalde, ofwel zekerheid stelde voor een bedrag van € 78.789,00. Tevens werd DPA bevolen om binnen een uur na betaling of zekerheidstelling haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de scheepsagentuur aan een nieuwe agent. De rechtbank wees de vordering van Nave Maris tot opheffing van het beslag toe, onder de voorwaarde van betaling of zekerheidstelling, en veroordeelde Nave Maris in de proceskosten van DPA, die op € 1.755,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van betaling of zekerheidstelling in gevallen van scheepsbeslag en de rol van scheepsagenten in dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652511 / KG ZA 23-108
Vonnis in kort geding van 13 februari 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
NAVE MARIS D.O.O.,
gevestigd te Vrgorac, Kroatië,
eiseres,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DYNAMIC PORT AGENCIES B.V.,
gevestigd te Hoek van Holland,
verweerster,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam.
Partijen worden hierna Nave Maris en DPA genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Nave Maris met producties 1 en 2, die niet is uitgebracht omdat DPA heeft aangegeven vrijwillig te verschijnen;
  • het e-mailbericht van mr. Hoek van 9 februari 2023 met producties 1 tot en met 5;
  • de akte vermeerdering van eis van Nave Maris, met productie 3;
  • de akte overlegging producties van Nave Maris, met productie 4 tot en met 7;
  • de mondelinge behandeling op 10 februari 2023;
  • de pleitnota van Nave Maris
  • de pleitnota van DPA.

2.De feiten

2.1.
Nave Maris is de reder van het m.s. [naam schip01] (hierna: het schip). Het schip vaart onder de vlag van Antigua en Barbuda. Seaquest Shipmanagement (hierna: SeaQuest) is de manager van het schip.
2.2.
DPA is een scheepsagent.
2.3.
Justkar is een onderneming gespecialiseerd in onder meer het uitvoeren van scheepsreparaties.
2.4.
Het schip is in januari 2023 naar Rotterdam gekomen vanwege door Justkar aan het schip uit te voeren werkzaamheden.
2.5.
DPA is aangesteld als de agent van het schip voor haar bezoek aan Rotterdam.
2.6.
Op 19 januari 2023 heeft SeaQuest aan DPA gemaild:
“Please consider this mail as appointment for Owner related matters (CTM delivery -10
000 USD) for m/v HR PEARL during Rotterdam call.
(…)
Invoicing instructions/ details for DAs :
NAVE MARIS d. o. o.
[adres01]
[postcode01] . [plaats01]
CROATIA
c/o SEAQUEST SHIPMANAGEMENT SA
[adres02]
[postcode02] [plaats02]
SWITZERLAND”
2.7.
Tussen Justkar en Nave Maris is een geschil ontstaan over de hoogte van het voor de werkzaamheden aan het schip door Nave Maris verschuldigde bedrag. Justkar heeft haar werkzaamheden op 31 januari 2023 gestaakt.
2.8.
Op 2 februari 2023 heeft DPA aan de directeur van Justkar ( [naam01] ) het volgende gemaild:
“Zoals besproken:
Zie hieronder en gelieve zorgen dat wij dit bedrag volledig ontvangen morgen – schip zal niet vertrekken voordat wij dit hebben ontvangen.
Aub duidelijk maken aan de principaal dat dit onze kosten zijn en dus niet onder jullie reparatiekosten vallen.
Verder is het belangrijk om te melden aan de principaal dat als zij niet tijdig betalen de huidige ligplaats kosten / agentschap kosten significant zullen worden, met andere woorden dan komen die allemaal voor rekening van de owner waardoor het bedrag hoger wordt.”
In die mail staat een updated PDA die optelt tot een bedrag van € 49.110,00.
2.9.
Op 3 februari 2023 heeft Justkar, met verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, conservatoir beslag op het schip laten leggen voor een vordering die is begroot op € 323.454,00 (€ 248.810,90 aan hoofdsom, vermeerderd met een opslag voor rente en kosten van 30%, zijnde € 74.643,30).
2.10.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2023 schrijft DPA aan SeaQuest:
“We noted the recent developments with mounting concern. Developments now
have reached the level where it is foreseeable that our agency fees and the port expenses incurred by us for M/V [naam schip01] will not be settled any time soon. This leaves us no choice but to suspend our services on behalf of Justkar Sealing Company B.V. and Sea Quest Shipmanagement with immediate effect.
Currently the amount due to us is Euro 50.000,-- . Once this is settled or sufficient security has been put up in case of dispute we can resume our services. This includes the transfer of our appointment to a subsequent agent if so instructed.
We kindly request you to make the necessary arrangements to remit the total amount of Euro
50.000,-”
2.11.
Op 7 februari 2023 heeft DPA het volgende e-mailbericht aan SeaQuest gestuurd:
“Please find attached final DA (disbursements account; toevoeging voorzieningenrechter) and only the underlined lines we are waiting final invoices of relevant subcontractors
Total amount due is Euro 60.606,89”
Op de bij deze e-mail gevoegde “Disbursement” staan de volgende posten:
Bij dat e-mailbericht zijn diverse facturen, betalingsverzoeken, een naheffingsaanslag van de douane en een fiscale strafbeschikking gevoegd.
2.12.
Het bedrag van € 60.606,89 genoemd in het e-mailbericht van 7 februari 2023 betreft het bedrag uit de Disbursement van € 70.969,12 verminderd met een vooruitbetaald bedrag (€ 10.362,23).
2.13.
Op grond van een daartoe strekkend beslagrekest van DPA heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank DPA op 8 februari 2023 verlof verleend voor het leggen van beslag op het schip, met begroting van de vordering op € 78.789,00. DPA heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd op het schip.
2.14.
Op 9 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank vonnis gewezen in een door Nave Maris ingestelde kort geding dat strekte tot opheffing van het door Justkar gelegde beslag. In dat vonnis heeft de rechtbank de primaire vordering van Nave Maris tot opheffing van het beslag afgewezen en Justkar bevolen om:
“het beslag op het schip op te heffen tegen betaling van het bedrag van € 248.810,90 of tegen deugdelijke zekerheid tot dit bedrag plus 30%, binnen drie uur na ontvangst van de voornoemde betaling of zekerheid, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat Justkar met de naleving van dit bevel in gebreke blijft, met dien verstande dat Justkar maximaal € 250.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;”

3.Het geschil

3.1.
Nave Maris vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) het beslag op het schip op te heffen; en
(ii) DPA te bevelen binnen één uur na het vonnis haar medewerking te verlenen aan de
overdracht van de scheepsagentuur aan de nieuwe agent van het schip en zich te onthouden van enige gedraging waardoor het vertrek van het schip uit de haven van Rotterdam wordt belet, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag of gedeelte daarvan dat DPA met de naleving van het vonnis in gebreke blijft,
een en ander met veroordeling van DPA in de kosten van het geding.
3.2.
DPA voert verweer. Dat verweer strekt tot afwijzing van de vordering van Nave Maris, met veroordeling van Nave Maris in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit geschil heeft een internationaal karakter, nu Nave Maris in Kroatië en DPA in Nederland is gevestigd. De voorzieningenrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is.
4.2.
Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter Nederlands recht van toepassing. Artikel 705 lid 1 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die verlof tot beslag heeft verleend, in kort geding het beslag op vordering van elke belanghebbende kan opheffen. Dat betekent in dit geval dat de Rotterdamse voorzieningenrechter, die het beslagverlof heeft verleend, bevoegd is om van de opheffingsvordering van Nave Maris kennis te nemen.
4.3.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of hier sprake is van zeerechtelijke vorderingen die op het schip verhaalbaar zijn. Die vraag moet worden beantwoord naar het recht van de staat waar het schip teboekstaat, met dien verstande dat ook naar Nederlands recht sprake moet zijn van verhaalbaarheid (artikel 10:160 lid 4 in verbinding met lid 2 BW). Nave Maris stelt dat de maritime liens van art. 49 (l) van de Merchant Shipping Act van Antigua en Barbuda vergelijkbaar zijn met de voorrechten van boek 8 BW. Dit betekent dat alleen havengelden en loodsgelden op het schip verhaalbaar zijn. Meer specifiek kan DPA, volgens Nave Maris, alleen voor de posten 2, 3 en 10 (overzicht in 2.11.) en mogelijk voor de posten 6, 7, 11 en 22 rechten tegen het schip doen gelden.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat naar het recht van Antigua en Barbuda in ieder geval port, canal and other waterway dues and pilotage dues recht geven op een maritime lien. Een nadere uitleg of toelichting op die begrippen ontbreekt vooralsnog. Wat daar verder ook van zij, vorderingen uit hoofde van haven- en loodsgelden zijn ook naar Nederlands recht (boek 8 BW) verhaalbaar op het schip. Nave Maris erkent dat in ieder geval de posten 2, 3 en 10 hieronder vallen en mogelijk de posten 6,7, 11 en 22. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vallen niet alleen de posten 2, 3 en 10 onder het begrip maritime lien maar, gelet op de onderliggende stukken en de toelichting van DPA ter zitting, in ieder geval ook de posten 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11 en 22. Voorshands aannemelijk wordt geacht dat ook de posten 13 en 17 hieronder vallen. Verder is relevant dat DPA onbetwist heeft gesteld dat de aanbetaling die is gedaan (mede) ziet op de custom fine (post 1). Cijfermatig levert dit een bedrag van € 29.570,27 op, te verminderden met het overschot van de aanbetaling verminderd met de boete (€ 1.387,50) =, € 28.182,77 op. In zoverre is sprake van een summierlijk deugdelijk vorderingsrecht. Op het restant van de vordering, komt de voorzieningenrechter verderop nog terug.
4.5.
Voordat de vraag of DPA zich tot Justkar moet wenden voor betaling wordt beantwoord, moet eerst de vraag worden beantwoord of DPA, mogelijk, artikel 21 Rv heeft geschonden. Volgens Nave Maris is dat het geval omdat DPA in het beslagrekest niet het verweer van Nave Maris heeft opgenomen terwijl haar dat wel bekend was of in elk geval moest zijn. Als wordt gekeken naar de, kort op elkaar volgende, tijdstippen waarop Nave Maris de advocaat van DPA heeft gemaild en DPA het beslagrekest naar de voorzieningenrechter heeft gestuurd, kan worden vastgesteld dat de e-mail Nave Maris aan het indienen van het beslagrekest is voorafgegaan. Voorstelbaar is echter dat in, zoals de advocaat van DPA het beschrijft, de hectiek van het moment van het schrijven van het beslagrekest, (nog) geen acht is geslagen op de e-mail van de advocaat van Nave Maris. Dat de voorzieningenrechter bewust verkeerd, in de zin van niet volledig, is voorgelicht, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen. Die gang van zaken leidt daarom niet tot opheffing van het beslag.
4.6.
In het kader van het antwoord op de vraag of DPA zich (alleen) tot Justkar kan wenden, wordt vooropgesteld dat voorshands aannemelijk is dat een deel van de vordering van DPA in de (begrote) vordering van Justkar zit. Benadrukt moet worden dat dit een deel is en naar alle waarschijnlijkheid niet alles. Dit wordt afgeleid uit de uitlatingen van de advocaten van partijen en die van Justkar (die tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding aanwezig waren en geen exact bedrag konden noemen, ook al niet omdat zij bedragen met een opslag (door)berekenen aan Nave Maris). De vraag is of dit betekent dat DPA zich niet tot Nave Maris mag richten en zich uitsluitend tot Justkar moet wenden voor betaling. Daartegen pleit als eerste het bijzondere voorrecht van artikel 8:211 sub d BW, waarover DPA beschikt en dat vervalt als het beslag wordt opgeheven en het schip een nieuwe reis aanvangt. Daartegen pleiten voorts de instructies van SeaQuest aan DPA (zie onder andere 2.6). Daartegen pleit verder dat het bedrag dat Nave Maris aan DPA betaalt, of waarvoor zij zekerheid stelt, in mindering kan strekken op de vordering van Justkar. In het verlengde daarvan is van belang dat, mocht Nave Maris – overeenkomstig het vonnis van 9 februari 2023 – Justkar betalen of zekerheid stellen, dat nog niet zomaar leidt tot (zekerheid voor) voldoening van de volledige vordering van DPA. Hiervoor is immers overwogen dat (mogelijk) niet alle onderdelen van de vordering van DPA in die van Justkar zitten en daarnaast is er ook nog de kwestie van de opslag.
4.7.
Voor het restant van de vordering wordt het volgende overwogen. DPA beroept zich mede op haar voorrecht van artikel 8:217 BW en in het verlengde daarvan op instructies van de managers, en de kapitein, van het schip. Van enige concrete bereidheid tot betaling van Nave Maris, laat staan van erkenning van alle instructies van de managers en kapitein van het schip, blijkt vooralsnog niet veel en hiervoor is al overwogen dat een verwijzing naar Justkar afbreuk doet aan de positie van DPA. Op die grond heeft zij, ook al heeft zij voor de restant onderdelen van haar vorderingen naar het recht van Antigua en Barbuda (mogelijk) geen aanspraak op een maritime lien, in ieder geval belang bij handhaving van het beslag. Dat belang is ook gelegen in het gegeven dat zij klem gezet lijkt te worden tussen Justkar en Nave Maris, met als mogelijke uitkomst dat zij – ook al omdat Justkar inmiddels een hogere claim heeft op Nave Maris –niet (volledig) voldaan zal worden uit een eventuele betaling of zekerheidstelling. Het belang van Nave Maris leidt niet tot een ander oordeel. Uit de stukken volgt dat het schip de nodige mankementen vertoonde die, om verder te kunnen varen, gerepareerd moesten worden en voorts dat DPA allerhande diensten aan (de bemanning van) het schip heeft verricht op verzoek van de managers en/of de kapitein. Daar moet Nave Maris betaling althans zekerheid tegenover stellen.
4.8.
Voor de vorderingen betekent dit dat de primaire vordering tot opheffing van het beslag slechts toewijsbaar is onder de voorwaarde dat (en dus nadat) Nave Maris DPA ofwel betaald heeft, dan wel zekerheid heeft gesteld. Aan overdracht van de scheepsagentuur wordt dezelfde voorwaarde gesteld. Aan die overdracht wordt, gelet op de toezegging van DPA tot medewerking nadat zij betaald is, geen dwangsom verbonden. Voor de proceskostenveroordeling is Nave Maris aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van DPA die worden begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1
heft het beslag op het schip op nadat Nave Maris DPA € 60.606,89 betaald heeft of voor een bedrag van € 78.789,00 aantoonbaar zekerheid ten behoeve van DPA heeft gesteld;
5.2
beveelt DPA binnen 1 (één) uur na de in 5.1. bedoelde betaling of zekerheidstelling haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de scheepsagentuur aan de nieuwe agent van het schip en zich te onthouden van enige gedraging waardoor het vertrek van het schip uit de haven van Rotterdam wordt belet;
5.3
veroordeelt Nave Maris in de proceskosten, aan de zijde van DPA tot op heden begroot op € 1.755,00;
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.
1861/2009