In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het UWV. Eiser, die zich op 20 november 2019 ziekmeldde als steigerbouwer, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had deze aanvraag afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 24,60%, wat onder de drempel van 35% ligt. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het UWV handhaafde zijn besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op aanvullende gronden van eiser. Na verdere correspondentie en een tweede zitting op 21 september 2023, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. Eiser voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten en verslavingsproblematiek, en dat er meer beperkingen in zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden opgenomen.
De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B overtuigend was. De rechtbank concludeerde dat eiser op 17 november 2021 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-aanvraag door het UWV terecht was.