In deze zaak, die op 19 oktober 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, [persoon A] en [persoon B], die een affectieve relatie hebben gehad die op 27 mei 2022 is geëindigd. Uit deze relatie zijn twee meerderjarige kinderen geboren. De partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning in Rotterdam, waar op dat moment [persoon B] verbleef, terwijl [persoon A] de woning had verlaten en bij haar moeder was ingetrokken. In het kort geding vorderde [persoon A] het exclusieve gebruik van de woning, terwijl [persoon B] in reconventie vorderde dat hij voor een periode van zes maanden het gebruik van de woning zou behouden.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat er een belangenafweging gemaakt moest worden. Het was duidelijk dat er een gespannen situatie tussen de partijen bestond en dat er een oplossing moest komen om rust te creëren. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat [persoon B] de woning binnen drie maanden na betekening van het vonnis moest verlaten, waarna [persoon A] gedurende drie maanden het gebruik van de woning zou hebben. Tevens werd [persoon A] gemachtigd om, indien nodig, de tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen.
In reconventie werd [persoon A] bevolen om binnen drie maanden na het verkrijgen van het gebruik van de woning aan te tonen dat zij het aandeel van [persoon B] in de woning kon overnemen, anders moest de woning te koop worden aangeboden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.