ECLI:NL:RBROT:2023:10372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/10/665235 / KG ZA 23-814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over het gebruik van de gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die op 19 oktober 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen, [persoon A] en [persoon B], die een affectieve relatie hebben gehad die op 27 mei 2022 is geëindigd. Uit deze relatie zijn twee meerderjarige kinderen geboren. De partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning in Rotterdam, waar op dat moment [persoon B] verbleef, terwijl [persoon A] de woning had verlaten en bij haar moeder was ingetrokken. In het kort geding vorderde [persoon A] het exclusieve gebruik van de woning, terwijl [persoon B] in reconventie vorderde dat hij voor een periode van zes maanden het gebruik van de woning zou behouden.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat er een belangenafweging gemaakt moest worden. Het was duidelijk dat er een gespannen situatie tussen de partijen bestond en dat er een oplossing moest komen om rust te creëren. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk beslist dat [persoon B] de woning binnen drie maanden na betekening van het vonnis moest verlaten, waarna [persoon A] gedurende drie maanden het gebruik van de woning zou hebben. Tevens werd [persoon A] gemachtigd om, indien nodig, de tenuitvoerlegging van het vonnis met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen.

In reconventie werd [persoon A] bevolen om binnen drie maanden na het verkrijgen van het gebruik van de woning aan te tonen dat zij het aandeel van [persoon B] in de woning kon overnemen, anders moest de woning te koop worden aangeboden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665235 / KG ZA 23-814
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2023
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K.Y. van Oosten te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2023 en de 10 producties van [persoon A]
  • de conclusie van antwoord met een eis in reconventie en de 2 producties van [persoon B]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 5 oktober 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die feitelijk op 27 mei 2022 is geëindigd. Uit de relatie zijn twee, thans meerderjarige kinderen geboren, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
Partijen hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun relatie geregeld in een notariële samenlevingsovereenkomst van 21 december 2000. In artikel 11 van die overeenkomst staat het volgende:
2.3.
Partijen zijn sinds 21 december 2000 eigenaar, ieder voor de onverdeelde helft, van de MVE-woning aan de [adres 1] te [postcode] Rotterdam (hierna: de Woning). Op de Woning rust een hypotheek die op naam van beide partijen staat. De Woning heeft overwaarde.
2.4.
Op 27 mei 2022 heeft [persoon A] met de dochters van partijen de Woning verlaten en is [persoon B] daarin alleen achtergebleven. [persoon A] en de kinderen zijn bij de moeder van [persoon A] ingetrokken die op het adres [adres 2] te Rotterdam woont. Vanaf mei 2023 hebben de dochters van partijen weer hun intrek bij hun vader in de Woning genomen. [persoon A] betaalt de vaste lasten van de Woning.
2.5.
Partijen beschikken beiden over inkomen. [persoon A] heeft inkomsten uit arbeid en [persoon B] verricht sinds juli 2022 als zelfstandig ondernemer koeriersdiensten.
2.6.
Tussen partijen zijn ter zake van de Woning nog geen (voorbereidende) verdelingshandelingen verricht.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [persoon A] bij uitsluiting van [persoon B] gerechtigd zal zijn tot het voorlopig gebruik en genot van de Woning, met het bevel aan [persoon B] om de Woning binnen één week na het te wijzen vonnis te verlaten en deze niet meer te betreden onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [persoon B] zich niet houdt aan het vonnis, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
[persoon B] te verplichten alle sleutels aan [persoon A] te overhandigen en – indien [persoon B] de Woning niet verlaat – [persoon A] te machtigen om dit te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonnodig met behulp van de sterke arm;
te bepalen dat [persoon B] in de kosten van dit geding wordt veroordeeld.
3.2.
[persoon B] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon A] in haar vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [persoon A] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon B] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [persoon B] voor een periode van zes maanden bij uitsluiting van [persoon A] gerechtigd is tot het gebruik van de Woning en de zich daarin bevindende inboedel en dat [persoon A] wordt bevolen om de Woning te verlaten en deze niet meer te betreden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij zich hier niet aan houdt;
te bepalen dat [persoon A] , in het geval van toewijzing van het voorgezet woongenot aan haar, dit slechts heeft gedurende zes maanden en dat zij binnen die zes maanden dient te regelen dat zij de woning overneemt, met ontslag van [persoon B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en betaling van zijn aandeel in de overwaarde, bij gebreke waarvan de Woning na ommekomst van die termijn te koop dient te worden aangeboden aan een derde.
4.2.
[persoon A] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie behandelt de voorzieningenrechter deze gezamenlijk.
5.2.
[persoon B] betwist het spoedeisend belang in conventie en op die grond tot niet-ontvankelijkheid geconcludeerd. Nu hij in reconventie vergelijkbare vorderingen heeft ingesteld die hij kennelijk als wel spoedeisend aanmerkt, acht de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie, gelet op hun aard, voldoende spoedeisend. [persoon A] kan dan ook in die vorderingen worden ontvangen.
5.3.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de omstandigheden die in dit kort geding voldoende aannemelijk zijn geworden het treffen van een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. Daarbij wordt opgemerkt dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering.
5.4.
De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat partijen over en weer hebben gevraagd ‘
te bepalen dat’. Dit impliceert een declaratoire uitspraak die in kort geding niet kan worden toegewezen. De eisen in conventie en in reconventie worden echter met partijen zo begrepen en gelezen dat zij beogen om ten laste van de andere partij een veroordeling/bevel te vragen.
5.5.
Beide partijen willen met uitsluiting van de ander het gebruik van de Woning. Bij de vraag welke partij het voortgezet gebruik van de Woning toegewezen krijgt, gaat het om een belangenafweging waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.6.
Voldoende duidelijk is dat tussen partijen een gespannen situatie bestaat en dat thans een knoop moet worden doorgehakt om voor partijen en hun familie rust te creëren en tegelijkertijd voortgang in de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun relatie te stimuleren.
5.7.
In dat kader is van belang dat [persoon A] sinds haar vertrek uit de Woning in mei 2022 steeds alleen de vaste lasten daarvoor heeft betaald en dat [persoon B] daaraan geen enkele bijdrage levert, ook niet nadat hij vanaf juli 2022 de beschikking kreeg over eigen inkomen. [persoon A] is dus in staat de lasten van de Woning zelfstandig te voldoen. Of zij in staat is het aandeel van [persoon B] inclusief overwaarde over te nemen, met zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, is op dit moment (nog) niet aannemelijk. [persoon A] onderbouwt haar stellingen op dit punt niet met concrete en relevante stukken. Zij lijkt ook te twijfelen aan haar mogelijkheden daartoe nu in randnummer 24 van de dagvaarding staat dat zij verwacht het aandeel van [persoon B] te kunnen overnemen. Daartegenover staat dat [persoon B] de stellingen van [persoon A] weliswaar betwist, maar die betwisting niet onderbouwt. Daarnaast is niet aannemelijk – want niet met stukken onderbouwd gesteld – dat hij in staat is om de Woning over te nemen.
Relevant is verder dat aannemelijk is dat [persoon B] op korte termijn niet de beschikking heeft over alternatieve woonruimte, daar waar [persoon A] daar voorlopig nog wel over beschikt. Dat sprake is van een situatie waarin [persoon B] in de Woning en bij het adres van de moeder van [persoon A] overlast veroorzaakt, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. [persoon A] heeft op dat punt onvoldoende onderbouwd gesteld en wat opvalt is dat zij ondanks het gestelde, maar door [persoon B] betwiste, lastigvallen en bedreigen van [persoon A] bij de woning van haar moeder in deze procedure geen straat- en/of contactverbod tegen [persoon B] vordert.
Alles afwegende, acht de voorzieningenrechter het aangewezen om de vordering in conventie onder 1 op zo’n manier toe te wijzen dat het de belangen van beide partijen dient. Met inachtneming van de termijn van zes maanden genoemd in artikel 11 van de samenlevingsovereenkomst, wordt [persoon B] daarom bevolen de Woning op een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en niet meer te betreden onder afgifte van de sleutels aan [persoon A] . Tot dat moment heeft [persoon B] alleen het voortgezet woongenot van de Woning, daarna heeft [persoon A] dat gedurende drie maanden. [persoon B] moet in staat worden geacht om binnen de periode van drie maanden na betekening van dit vonnis al dan niet tijdelijke woonruimte te vinden, zeker nu niet ter discussie staat dat de kinderen van partijen hun verblijf in de Woning zullen voortzetten met [persoon A] en dus niet met hem meegaan.
Om executieproblemen te voorkomen wordt de machtiging om het verlaten van de Woning zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm toegewezen. Gelet op deze mogelijkheid van reële executie, wordt de gevorderde dwangsom afgewezen.
5.8.
In het verlengde hiervan en bij gebrek aan belang, omdat [persoon A] thans niet in de Woning verblijft, wordt de vordering in reconventie onder 1 afgewezen.
5.9.
De vordering in reconventie onder 2 wordt toegewezen om tussen partijen voortgang in de verdelingskwestie aan te moedigen. Aan die toewijzing wordt de voorwaarde verbonden dat [persoon A] binnen drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat zij de Woning betrekt, concreet en voorzien van schriftelijk relevante bewijzen aantoont dat zij het aandeel van [persoon B] in de Woning kan overnemen, met ontslag van [persoon B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Lukt dit [persoon A] niet binnen die termijn dan dient zij mee te werken aan het door partijen gezamenlijk te koop aanbieden van de Woning aan een derde.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten in conventie en in reconventie, zoals gebruikelijk is in dit soort geschillen, tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
beveelt [persoon B] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 1] te [postcode] Rotterdam te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van de sleutels aan [persoon A] , waarna [persoon A] gedurende drie maanden nadien alleen het voortgezet woongenot van de Woning heeft,
6.2.
machtigt [persoon A] met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [persoon B] in gebreke blijft aan het in onderdeel 6.1 bepaalde te voldoen,
in reconventie
6.3.
beveelt [persoon A] om binnen drie maanden nadat zij het voortgezet woongenot van de Woning heeft verkregen te bewerkstelligen dat zij het aandeel van [persoon B] in de Woning overneemt, met ontslag van [persoon B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de Woning rustende hypotheek en betaling van zijn aandeel in de overwaarde, bij gebreke waarvan de Woning na ommekomst van die termijn te koop dient te worden aangeboden aan een derde,
in conventie en in reconventie
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2023.1734/2009